De aanslag op Salman Rushdie kwam voor Erik Borgman als een extra schok omdat hij veel van Rushdie geleerd heeft. Inzichten over het belang van verhalen hielpen hem om begin jaren negentig een vruchtbare en persoonlijke toegang tot de theologie te vinden.
Door Erik Borgman
Afgelopen vrijdag 12 augustus werd de Indiaas-Amerikaanse schrijver Salman Rushdie neergestoken, terwijl hij in Chautauqua in de staat New York was om een lezing te geven. Dat was schokkend. Niet alleen omdat Rushdie maar ternauwernood aan de dood ontsnapte en het maar de vraag is in hoeverre hij zal genezen: de berichten spreken van drie steekwonden aan de rechterkant van zijn hals, vier steekwonden in zijn maag, een perforatie van zijn oog en zijn borst, en een snee in zijn rechterdijbeen. De aanslag was vooral zo schokkend omdat Rushdie drieëndertig jaar bedreigd werd en onder bewaking stond.
Terdoodveroordeling
In 1989 was Rushdies boek De duivelsverzen aanleiding voor een terdoodveroordeling in een zogenoemde fatwa door grootayatollah Ruhollah Khomeini, de toenmalige leider van Iran. Wie hem doodde, zou drie miljoen dollar krijgen. Rushdie bleef tien jaar ondergedoken, een tijd waarin hij maar zo af en toe en onder strenge politiebeveiliging in het openbaar verscheen. Hij ontsnapte aan een bomaanslag en in 1991 werd de Japanse vertaler van De duivelsverzen doodgestoken. De fatwa van Khomeini is nooit opgeheven, maar er werd eigenlijk van uitgegaan dat hij zijn kracht had verloren. Dat is dus maar de vraag.
De aanslag op Rushdie kwam voor mij als nog een extra schok, want ik heb veel aan hem te danken. Niet aan zijn persoon, maar aan zijn werk. Hij heeft mij belangrijke dingen geleerd over verbeelding en de relatie tussen literatuur en religie. Want Rushdie wordt in het Westen, ook na de aanslag op zijn leven weer, wel steevast geportretteerd als heldhaftige martelaar voor het vrije woord waarvoor niets of niemand heilig is. Dat doet echter geen recht aan zijn positie. In zijn literaire werk gaat hij de discussie aan met de vanzelfsprekendheden in onze cultuur en zet deze in een nieuw licht.
Een familieruzie
Zo gaat hij de confrontatie aan met de gedachte dat literatuur geen politieke en religieuze boodschap behoort te hebben. Het conflict over zijn roman De duivelsverzen ontstond door het onorthodoxe gebruik dat Rushdie maakte van verhalen uit de Koran en de Hadith, de islamitische overlevering. Hij wilde niet simpelweg alles kunnen schrijven wat hij wilde, zonder dat religieuze voorgangers dat tegen konden houden. Hij noemde in een gesprek met islamitische leiders een jaar na de afkondiging van Khomeini’s fatwa het conflict rond de roman nadrukkelijk ‘een familieruzie’ Met Kerstmis 1990 maakte Rushdie duidelijk zichzelf als moslim te beschouwen. Dat wil zeggen: in culturele zin.
Rushdie gelooft niet in de islam als religieus systeem. Wat hem betreft is religie echter als leveranciers van verhalen van fundamenteel belang, misschien zelfs wel heilig. In De duivelsverzen doet hij in zekere zin hetzelfde als wat religieuze leiders al eeuwen hebben gedaan: met behulp van verhalen uit de islamitische traditie de betekenis van het leven van hedendaagse mensen verhelderen. Zeker, zijn interpretatie van deze verhalen is nogal tegendraads en voor sommigen godslasterlijk. Maar juist zo blijken ze op een nieuwe manier van betekenis.
De zin van verhalen
Mijn interpretatie van De duivelsverzen kan ik in het bestek van deze column niet herhalen. Ik signaleer nu alleen dat de roman voor mijzelf aanleiding was godslastering in sommige gevallen een religieuze plicht te noemen. Als wij ons te zeker van en te comfortabel voelen met ons godsbeeld, moet het beeld versplinterd worden. Ook als dit godsbeeld zich vermomt als een wetenschappelijk wereldbeeld. Het boek van Rushdie dat in 2001 het geschenk was voor de Nederlandse Boekenweek, werd over het algemeen nogal negatief besproken. Ik vond en vindt echter dat Woede een briljant inzicht geeft in het ressentiment dat op tal van plaatsen in de wereld bezig was de kop op te steken en met Nine Eleven voluit aan het licht kwam.
Het meest dierbaar is mij Rushdies boek Haroun en de zee van verhalen uit 1990. Hij lijkt erin de confrontatie aan te gaan met de existentiële vragen die het leven onder doodbedreiging bij hem opriep. In het boek redeneert Haroun, het kind van een beroepsverhalenverteller, met een ijzeren logica: verhalen voegen ofwel niets toe aan de werkelijkheid zoals iedereen die kan zien, en dan zijn ze zinloos. Of zij voegen wel iets toe, en dan zijn zij niet waar. Met stomheid geslagen denkt de verhalenverteller langere tijd na over het antwoord.
Een proces TI123UL
Verhalen, zo zegt de vader van Haroun uiteindelijk, naar het schijnt in de naam van Rushdie, zijn noch waar noch onwaar. Ze zijn zowel waar als onwaar en komen tot stand volgens een proces TI123UL, schrijft Rushdie, 'Te Ingewikkeld om Eén, Twee, Drie Uit te Leggen'. Zij halen aspecten van de werkelijkheid naar voren die normaal gesproken onzichtbaar blijven en laten het licht vallen op zaken die niet passen in het wereldbeeld dat nodig is om te functioneren in de wereld van productie en consumptie. Dat maakt ze omstreden, maar precies dat is de reden van hun bestaan.
Iets soortgelijks geldt voor religieuze verhalen, voor de Bijbel en de beelden en de theorieën uit te christelijke traditie, bedacht ik. Dit inzicht hielp mij aan het einde van de jaren tachtig en in de eerste helft van de jaren negentig van de vorige eeuw om een vruchtbare en persoonlijke toegang tot de theologie te vinden. Ik legde van dit proces getuigenis af in mijn boek Alexamenos aanbidt zijn God: Theologische essays voor sceptische lezers en het werd het startpunt van mijn verdere werk.
Dat ik dit startpunt vond, heb ik mede aan Rushdie te danken. Daarom, of hij er van gediend is of niet, ik bid dat hij geneest en dat zijn oog behouden blijft.
Salman Rushdie, Haroun en de zee van verhalen, (Atlas-Contact 1990).
Erik Borgman, Alexamenos aanbidt zijn God: Theologische essays voor sceptische lezers, (De Horstink 1994).