Ieder jaar als de jaarlijkse herdenkingen op 4 en 5 mei naderen, bereidt Erik Borgman zich voor op de confrontatie met een levensgroot misverstand. Als mensen bij gelegenheid van Dodenherdenking en Bevrijdingsdag gevraagd wordt wat wij die dagen vieren, zeggen zij: onze vrijheid. Vrijheid, dat blijkt voor hen vervolgens te betekenen: doen wat je wilt, zonder dat je daarbij iets in de weg wordt gelegd. "Maar dat is helemaal geen vrijheid." Een verkenning aan de hand van Augustinus.
Door Erik Borgman
Degenen die zich in de oorlog tegen de nazi’s keerden, deden niet wat ze wilden doen, maar wat ze meenden te moeten doen. Zij verzetten zich tegen de onmogelijkheid te doen wat zij geloofden dat goed was en tegen de dwang te doen wat in hun ogen verkeerd was. Mensen die onderduikers opnamen, verplichte loyaliteitsverklaring niet tekenden, of de Jodenvervolging saboteerden, zetten niet hun leven op het spel voor een samenleving waarin mensen kunnen doen wat zij willen. Zij waren uit op een samenleving waarin het voor mensen zonder belemmeringen mogelijk zou zijn te doen wat ze moeten doen.
Willen doen wat je moet doen
Dat vrijheid betekent dat je de mogelijkheid hebt te doen wat je moet doen, is vanouds de visie van het christendom. De kerkvader Aurelius Augustinus (354-430) stelde al dat vrijheid bestaat in 'doen wat je moet doen'. Om dat te kunnen, zijn drie dingen nodig die geen van drieën vanzelfsprekend zijn. Mensen zijn in zijn visie niet vanzelf vrij als hen niets in de weg wordt gelegd. Om vrij te zijn moet je weten wat je moet doen. Je moet vervolgens ook willen doen wat je moet doen. Ten slotte moet je ook kunnen doen wat je moet doen.
Wie denkt dat vrijheid is doen wat je wilt doen, die wil niet doen wat zij of hij moet doen. Of die maakt dat in ieder geval zichzelf wijs. Willen doen wat je moet doen, is voor Augustinus van fundamenteel belang. De wil markeert voor Augustinus het principiële verschil tussen mensen: willen zij doen wat voor hen goed is of willen zijn doen wat goed is en zich daaraan onderschikken? Wie dit laatste kiezen, kiezen volgens Augustinus voor wat hij noemt de Stad van God. Wie wil doen wat voor hem- of haarzelf goed is, kiest voor de Stad van de Mens. Deze beide steden bestaan wat Augustinus betreft door elkaar, maar de Stad van de Mens voert de boventoon. Kiezen wat voor mij of voor ons goed is, is wat de wereld ons leert. Maar echt vrij worden we volgens Augustinus pas als we ons weten los te maken van de dwang voor het eigenbelang te kiezen.
Bevrijding van de eigenliefde
Het verschil tussen wat Augustinus de twee steden noemt, is dus een verschil tussen twee levensoriëntaties. In de Stad van de Mens heerst een eigenliefde die nergens anders respect voor heeft en uiteindelijk voor niets anders halthoudt, schrijft Augustinus. In de Stad van God heerst een Godsliefde die evenmin ergens anders voor halthoudt en evenmin iets anders respecteert.
Nu weet Augustinus heel goed dat we in God van onszelf kunnen houden en dat wanneer we van onszelf houden, we wel degelijk van God kunnen houden. In dit laatste geval zullen wij echter van God houden met een liefde die onze liefde voor onszelf ondersteunt en dient. Zij is dus voorwaardelijk. Wie daarentegen via haar of zijn liefde tot God van zichzelf houdt, zal proberen naar zichzelf te kijken door Gods ogen. Zij of hij streeft ernaar te waarderen wat God waardeert en een afkeer te hebben van datgene waarvan God een afkeer heeft. Hij probeert, kortom, Gods wil te doen en precies dat maakt hem volgens Augustinus vrij.
Eigenliefde is gemakkelijk, maar maakt ons niet gelukkig. De gerichtheid van onze cultuur op zelfsturing met het oog op zoveel mogelijk zelfontplooiing, blijkt te leiden tot keuzestress, fear of missing out, fundamentele onzekerheid, burn-out en gevoelens van zin- en betekenisloosheid. Godsliefde kost moeite en wilskracht, maar is de vorm van het ware geluk: proberen te ontdekken wat goed is en zich daarvoor inzetten. Hoe spottend ze er ook over doen, mensen blijken in de overgrote meerderheid goed te willen zijn. Zelfs als wij kwaad doen, doen wij dat om iets goeds te bereiken, in ieder geval voor onszelf en de onzen. Volgens Augustinus is daarom kiezen wat alleen voor ons goed is, intern tegenstrijdig. Uiteindelijk kan alleen wat in zichzelf goed is wat hem betreft ook voor ons goed zijn.
Gebonden aan het kwaad
Dat wij niet spontaan en vanzelf zouden weten wat goed voor ons, is moeilijk te verteren. Dat vonden mensen in Augustinus’ tijd ook al, maar het geldt voor hedendaagse mensen des te meer. Wij willen ons niet laten zeggen wat wij moeten doen: dat maken wij wel uit. Augustinus is er echter heel stellig over: wij zijn gebonden aan het kwaad. Om ons daarvan te bevrijden moeten wij op zoek naar wat autoriteit heeft en erom vraagt gehoorzaamd te worden. We moeten vervolgens leren inzien wat deze gehoorzaamheid voor ons gedrag betekent en leren dat gedrag vol te houden. Wij moeten dus onszelf vormgeven als goede mensen door steeds weer te leren wat het goede is, te leren wat het betekent het goede te doen en ons te trainen in het vasthouden aan het goede. Zo bouwen we aan een ruimte, een stad, waarin we samen met anderen goed kunnen leven. Dat maakt ons vrij.
Voor de vrijheid zich voor dat goede leven in te zetten, is gestreden door de mensen die wij op 4 mei gedenken. Het is de vrijheid die wij op 5 mei vieren. Deze vrijheid is er zelfs middenin de coronacrisis, al kunnen we heel veel wat wij zouden willen doen niet doen. Door deze beperkingen op ons te nemen, dienen wij de vrijheid. Juist in de moeite die het ons kost.