Paulien van Bohemen is geestelijk verzorger in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven aldaar. "Tja, het is wat als je hoofd hapert."
Door Paulien van Bohemen
“Een ander woord voor achterwerk, vier letters horizontaal. Eens even denken.” Hij zit voorovergebogen over zijn krant, aan de grote tafel in de keuken op de afdeling. In zijn rechterhand houdt hij een potlood. “Ja, ik weet wel iets, maar dat woord is niet zo netjes. Laat maar even, eerst een ander woord: ‘Stad in Limburg.’ Geen flauw idee. Heb je daar steden dan?” Langzaam brengt hij zijn hoofd omhoog en legt het potlood naast de krant.
“Doet u mij maar een bakje koffie, dit kan wel nachtwerk worden. Zo’n hersenkraker is eigenlijk geen gezond werk voor een ouwe knar als ik. Aan de andere kant: de dokter heeft ooit gezegd, dat ik niet kapot te krijgen ben. En hij heeft gelijk gekregen, want ik ben er nog steeds. Al bijna negentig jaar inmiddels. Maar denk niet, dat dat reden is voor een feestje. Want oud worden is ook niet alles, hoor. Kijk eens goed naar me. Naar wat ik aan heb vandaag. Een rode trui. Vreselijk. Die zou ik zelf nooit gekocht hebben. De kleur staat me niet aan en ik hou niet van truien. Ik droeg vroeger alleen maar overhemden. Blauwe of witte. Niet dit.” Hij plukt aan zijn mouw. “Maar ja, mijn nichtje heeft mijn betaalpas, dus zij is de baas over mijn kleren. Niet klagen, maar dragen, zeggen ze dan.” Hij slaat zijn armen over elkaar. “Het valt niet mee om hier te zijn. Je hebt haast nergens meer invloed op. Ook zoiets: ik krijg hier elke ochtend een boterham met jonge kaas. Van die smaakloze troep. God, ik zou een moord doen voor die verrukkelijke oude brokkelkaas die ik thuis altijd at. Maar die hebben ze hier niet. Niet klagen, maar dragen, zeggen ze dan.” Hij rolt het potlood heen en weer onder zijn rechterhand.
“Tja, het is wat als je hoofd hapert. Nee, geniet jij maar van je jonge dag. Voor je het weet zit je ook in het gevang en heb je niks meer te zeggen. Ja, behalve misschien nog over je eigen achterwerk,” schampert hij. “Ik ga maar eens verder met mijn puzzel.” Hij pakt zijn potlood en buigt zich weer over zijn krant. “Prettige dag,” mompelt hij. “En vergeet het maar wat ik daarnet allemaal gezegd heb. Dat doe ik zelf waarschijnlijk ook.”