Om schilderes Paula Modersohn-Becker hangt nog steeds de sfeer van een goed bewaard geheim. Feitelijk behoort zij tot de top van de expressionistische kunst. Na haar overlijden, 31 jaar oud, roemt bevriend dichter Rainer Maria Rilke haar talent voor oordeelloos kijken: ‘Zonder nieuwsgierigheid of bezitsdrang was jouw schouwen’. Haar kunstenaarschap was vroomheid, toegewijde objectiviteit.

Door Eric Corsius

Toen Rainer M. Rilke in 1908 een ‘Requiem’ schreef voor de schilderes Paula Modersohn-Becker, stak hij zijn woede over haar te vroege dood niet onder stoelen of banken. De voor hem zo kenmerkende geglazuurde stijl kon zijn verontwaardiging en toorn niet verhelen. Zijn rouwdicht werd een aanklacht. Een jaar eerder was de gedreven schilderes op 31-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van haar bevalling – en daarmee indirect aan de gebondenheid aan het gezinsleven. Voor Rilke betekende dit, dat het biologische leven en het patriarchaat hadden getriomfeerd over de artistieke roeping van Paula. Leven en kunst bleken weer eens elkaars erfvijanden en tegenstrevers te zijn. Paula was door haar reductie tot vrouw en moeder gehinderd, om de consequente weg naar de kern der dingen ten einde te gaan.

Uiterst origineel oeuvre

Of Rilke hier helemaal geloofwaardig was, is een hoofdstuk apart. De womanizer Rilke had Paula ook wel ietwat geïnstrumentaliseerd en als een ‘ding’ behandeld – en dan niet op de manier van de dichter, die de ‘dingen’ in hun heiligheid wilde eerbiedigen en tot hun recht wilde doen komen. Niettemin kunnen wij, honderdtien jaar na de dood van Modersohn-Becker, zijn rouwklacht onderschrijven. De jonge kunstenares had gewerkt als een bezetene en een indrukwekkend, vernieuwend en uiterst origineel oeuvre nagelaten. Ze stak daarmee met kop en schouders uit boven haar kunstbroeders in de kunstenaarskolonie van Worpswede – haar echtgenoot incluis. Des te tragischer was en is het, dat haar verdere ontwikkeling werd gesmoord en de stroom van haar werk abrupt werd ondergebroken.

Des te verbijsterender is het tevens, dat het zo lang duurde voordat de rol van Paula Modersohn-Becker als pionier van de moderne kunst volmondig werd erkend. Lag dit aan het feit dat ze te jong was om serieus te worden genomen? Of aan het eeuwige lot van vrouwelijke kunstenaars, die altijd in de schaduw zullen blijven staan van hun mannelijke collega’s – zelfs als die minder begaafd zijn? Of aan het feit dat ze voornamelijk leefde en werkte in een afgelegen kunstenaarskolonie in het veendorp Worpswede – al was ze geregeld in Parijs te vinden, op de vlucht voor de knellende banden van haar milieu. Gelukkig zijn inmiddels de nodige publicaties, musea en tentoonstellingen aan haar gewijd. Om dergelijke initiatieven en instituten hangt echter nog steeds de sfeer van een ‘goed bewaard geheim’ of een ‘late openbaring’, terwijl Modersohn-Becker gewoon tot de klassieke iconen van het expressionisme moet worden gerekend.

Tot hun recht

Wie Modersohn-Becker wil leren kennen, kan te rade gaan bij Rilke. Zijn typering van de kunstenaar – en van Modersohn-Becker in het bijzonder – als degene die de dingen en de mensen tot hun recht laat komen en die doordringt tot hun binnenste, zonder dat de raadselachtigheid ervan verdwijnt: deze typering past feilloos bij haar. Zij hoorde bij de generatie schilders die, aldus Rilke, de mens doet opgaan in het omgevende landschap waarmee zij of hij zo vreemd-vertrouwd verweven is. In haar werk vervagen dan ook de grenzen tussen portret- en landschapsschilderkunst. Portretten zijn landschappen en vice versa. Mensen zijn als bomen en bomen zijn levende gestalten. Modersohn-Becker deed, liefdevol en onthecht, gelijkelijk recht aan de mensen en de dingen in hun onderlinge samenhang. ‘Zonder nieuwsgierigheid of bezitsdrang was jouw schouwen’, zo beschrijft Rilke haar in zijn ‘Requiem’. Haar kunstenaarschap was vroomheid, toegewijde objectiviteit.

Wie Modersohn-Becker wil leren kennen en waarderen, kan zich daarvoor verder letterlijk of in gedachten verplaatsen naar het betoverende veenlandschap rond Worpswede, het landschap dat met zoveel passie werd geportretteerd door haar en haar kunstbroeders en dat in november op zijn mooist is.

Maar we leren haar uiteraard vooral en bij uitstek kennen door middel van haar eigen werk: de vele zelfportretten waarin zij zich prijsgaf en zichzelf beschouwde; de respectvol-onthullende portretten van anderen – en tenslotte haar landschappen, waarin de bomen zijn als mensen en de mensen als bomen, beide levend in een zelfde verband.

In Bremen bevindt zich sinds 1927 het Paula Modersohn-Becker Museum.

 

 

 

 

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.