Een schrikbeeld voor velen: op je oude dag in je poep en plas liggen. Je hoort mensen vaak zeggen, dat dán het leven niet meer hoeft. Maar pas op: dat wil niet zeggen, dat hier sprake is van een voltooid leven, aldus Marinus van den Berg. Want niet zelden gaan achter de doodswens gevoelens van schaamte, onmacht en de frustratie schuil. Die gevoelens behoeven aandacht. Zorgprofessionals hebben een belangrijke taak hierbij: luisteren naar wat het met een mens doet als die het (weer) in zijn broek heeft gedaan.
Door Marinus van den Berg
Iedere twee weken op donderdagochtend om half twaalf kwamen we met drie dames samen. Het was in een klein spreekkamertje met een wasbak. Ik weet hun namen nog. Het was in 1980. Alle drie waren katholiek en zij leefden in een interconfessioneel verpleeghuis. De ene zondag was er een protestantse dienst waar iedereen welkom was, de andere zondag een rooms-katholieke. Deze dames bezochten elke week de kerkdienst, maar ze wilden ook graag wekelijks de communie ontvangen.
Op een van die donderdagen dat ik de communie bracht, hing er een stank in de kamer. Ik ging met mijn neus naar de wasbak en zei: “Waar komt die stank vandaan…?” Ik kon het niet ontdekken.
Misschien wel een jaar later in een gespreksgroep waaraan zij ook deelnamen, vertelde een van hen dat ik haar een keer in grote verlegenheid had gebracht. Het was die keer dat ik vroeg naar de stank. Wat bleek? De wasbak was niet de boosdoener, maar haar kunstmatige uitgang die vol was gelopen met haar darminhoud. Ze was opgelucht dat ik niet verder op onderzoek was gegaan, maar toch. Het viel haar niet mee om dit in de gespreksgroep -van zo’n acht deelnemers- te zeggen. Ik liep rood aan van schaamte. Het deed me zeer. Het heeft me ook geholpen om beter te begrijpen van wat met een geleerd woord ‘incontinentie-problematiek’ heet.
In de groep was een veilige sfeer en ook anderen vertelden van hun verdriet en pijn als ze het bed hadden bevuild, als ze niet op tijd het toilet hadden bereikt, als er gezegd werd: “U bent een uur geleden ook al geweest.”
Angst
Plastijden zijn geen menswaardige zorg zei staatssecretaris van Rijn. Plastijden zijn in deze dagen, begin november 2016, een hype. Het staat op de voorpagina van het AD. De oneliners storen me en dat zorgmedewerkers worden bedreigd noem ik van de pot gerukt. Daarmee vaag ik niet weg dat er veel verborgen lijden is. Dat lijden heeft een persoonlijke kant. Dat lijden heeft ook een logistieke kant die gaat over de vraag hoe de zorg georganiseerd is wanneer het aantal handen aan het bed steeds meer beperkt is. Ik laat aan psychologen de vraag over of de aandrang die gevoeld wordt maar niets blijkt te zijn, niet vooral angst is. Een angst die tot in de kinderjaren voert toen je werd beloond voor een mooi hoopje in het potje, maar werd gestraft als je naast het potje had gepist of nog niet zindelijk was.
Ik zag hoe Paul de Leeuw een 14-jarige jongen interviewde over zijn plasproblemen. Paul deed dat zeer respectvol. De jongen had een vriendin die er geen punt van maakte. Dat wil zeggen: hem niet afwees.
Als een baby
In pauzes tijdens mijn lezingen over rouw ben ik regelmatig door volwassen mannen aangeklampt. Zij spraken over hun incontinentie als een rouw- en verlieservaring en over hun angst. De angst om hun werk te verliezen. Een vertegenwoordiger had altijd vijf reservepakken in zijn auto. Ook speelt de angst om door hun partner verlaten te worden.
Een man (55) die meerdere keren van de dag in zijn poep lag omdat hij de normale prikkel van zijn sluitspieren niet meer voelde, zei dat hij de verzorgenden zeer waardeerde, maar hij er moeite mee had als ze zeiden: “Het is niet erg.” Voor hem was het wel erg. Het was vernederend. “Ik voel me als een baby”, zei hij. Hij vertelde me wat het voor hem betekende en ik leerde van hem om andere vragen te stellen, zoals: “Hoe is dat voor u? Wat doet dat met u?” Ik leerde van hem te luisteren naar plas en poep.
“Pastorale zorg gaat toch wel over meer dan poep en plas?” zei een collega tijdens een lezing over pastorale zorg, geestelijke verzorging in een verpleeghuis. Wat kon ik daarop zeggen? Voor mij was dat luisteren naar de pijn, naar het lijden, naar de schaamte die het teweeg kan brengen in een mens, geestelijke pastorale zorg. Het gaat om menselijke waardigheid. Dat deel ik met de staatssecretaris. Er moet ook oplossingsgericht gedacht worden. Veel mensen kwetst het diep als ze als een baby een luier moeten dragen 's nachts vanwege personeelstekort. Het tast hun waardigheid aan. Er ligt ook een taak voor geestelijk verzorgers, die luisteren naar de rouw en de pijn, die empathie hebben en vragen stellen. Overigens is dat niet alleen de taak van de geestelijk verzorgers. Een verzorgende die zegt: “Wat naar, wat erg, wat vervelend voor u, maar ik ga u helpen”, doet ook aan geestelijke zorg. Zij of hij wimpelt de schaamte en het verdriet niet weg.
Misleidend
Er is werk aan de winkel voor professionele geestelijke verzorgers en ambtsdragers: hoe luister ik naar de pijn over poepen en plassen en wat kan ik bijdragen aan het verlichten? Zorgmanagers en bestuurders hebben weer een andere taak. Een organisatietaak maar ook een politiserende taak… Ik hoop dat de verontwaardiging van de Kamerleden niet alleen voor 'de Bühne' is. Ik hoor nog al eens zeggen dat het leven niet meer hoeft als mensen hun plas niet meer kunnen ophouden, als ze in de poep moeten zitten. Voltooid is een misleidend woord. Een signaal dus om zorgvuldig te decoderen. Het gaat ook om een zingevingsvraag. De hoogste tijd om een congres te organiseren met verschillende professionals over poepen en pissen.