Paulien van Bohemen is pastor in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven daar. “In goede en in kwade dagen, ja, maar het zijn tegenwoordig alleen nog maar verdomd kwade dagen."
Door Paulien van Bohemen
“Nee hoor, u wilt niet met mij praten.” Hij staat op de gang, met zijn armen over elkaar. “Ik ben namelijk niet gelovig. Niet meer sinds ik in drieënvijftig heb geholpen na de watersnoodramp. Ik zie ze nog voorbij drijven: een dode vrouw en baby. Het was de hel. Sindsdien is het voor mij over en uit met de kerk.” Hij haalt een sleutel uit zijn borstzakje, steekt die in het slot en maakt de deur van het appartement open. “Kom binnen en laat de deur maar open. Mijn vrouw loopt steeds rondjes over de gang en telkens als ze hier langskomt, zwaaien we even naar elkaar. Wilt u thee?” Hij gaat het keukentje in. Keukenkastjes gaan open en dicht, het geluid van een waterkoker.
Even later verschijnt hij in de woonkamer met een dienblad met daarop een dampende theepot, twee kopjes en een schoteltje met biscuitjes. Nadat hij heeft ingeschonken, laat hij zich in een stoel zakken. Hij trekt een boekje onder zich vandaan. “Och, mijn kruiswoordpuzzels. Ja, je moet iets in deze gevangenis. Sorry, dat ik het zo noem, maar zo is het wel. Beter voor Sientje, maar ik zit hier ook opgesloten.” Hij doopt een koekje in zijn thee en eet het op.
Een oude wandklok in de woonkamer slaat één keer. Half elf. Op dat moment komt zijn vrouw voorbij met haar rollator. “Hallo Sientje, meisje, hier ben ik: Kees", roept hij. Ze stopt en draait haar hoofd langzaam zijn kant op. Hij zwaait. Ze staart hem uitdrukkingsloos aan, kijkt weer voor zich en schuifelt verder. Hij laat zijn arm zakken, balt zijn hand tot een vuist en gromt: “In goede en in kwade dagen, ja, maar het zijn tegenwoordig alleen nog maar verdomd kwade dagen. Begrijpt u waar we dit aan verdiend hebben? Altijd hard gewerkt, altijd goed geweest voor een ander. Ik weet het niet meer. Het enige wat ik zeker weet, is dat er niks is. Niet hierboven, niet hier beneden. We staan er alleen voor.” Hij staat op. “Ik wil u niet weg hebben, maar ik moet even bij Sientje gaan kijken. Ze is dan wel dement, maar soms denk ik, dat ze slim genoeg is om met bezoek mee de afdeling af te glippen.” Hij maakt een weids gebaar. “U ziet, de deur staat altijd open, het is hier vrij entree.”