Religieuze tradities zijn als wegen of rivieren die naar eenzelfde centrum leiden, een eindeloos diepe afgrond. Hoe dichter bij de afgrond, hoe dichter die wegen bij elkaar komen. Daar, in die onuitspreekbare diepte, ligt onze ware identiteit. Wij zijn allemaal verschillend, maar in de grond – ‘O grundlos tiefer Abgrund’ (Eckhart) – zijn we woordeloos één.
Door Marc Van Tente
In het eerste scheppingsverhaal schept God de dieren in het water, op de aarde en in de lucht ‘elk volgens zijn eigen aard’, soort na soort. Tenslotte schept hij adâm: ‘Nu gaan wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend’ Genesis 1,26). De dieren hebben hun eigen aard, hun eigen soort. Zij verschillen van elkaar. Maar de mensen wortelen in die eerste adâm, dé mens. Pas in een tweede fase worden zij man en vrouw: ‘als het beeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen’ (Genesis 1,27). Man en vrouw verschillen van elkaar, zij hebben een verschillende identiteit. Toch incarneren in meer fundamentele zin in eenzelfde identiteit: beiden zijn adâm, mens. Hun opdracht bestaat erin om doorheen het leven steeds meer op God te gelijken, zodat ze meer en meer ‘beeld van God’ worden.
Wat voor man en vrouw geldt, geldt voor alle mensen. Allen verschillend van elkaar, maar allen zijn geroepen tot eenzelfde proces van menswording. Het vervolgverhaal omtrent Kaïn en Abel (Genesis 4,1-15) toont aan hoe mensen ten allen tijde met deze opdracht geworsteld hebben.
Wat is dan de mens?
Vandaag heeft iedereen het over globalisering. De wereld is een dorp geworden. Alle rassen, alle culturen en levensovertuigingen ontmoeten elkaar, ook in onze eigen straat. En toch groeit terzelfdertijd, en misschien juist daarom, de neiging om opnieuw de verschillen te beklemtonen. Om onze eigenheid te bevestigen en te beschermen, mede vanuit de angst om onszelf, onze eigen identiteit te verliezen. De politieke gebeurtenissen illustreren dit groeiende zich afzetten tegen elkaar op een verontrustende manier. Met alle gevaar voor verabsolutering van de eigen waarheid en uitsluiting, zo niet vervolging, van andere waarheden. Ook op religieus gebied wordt opnieuw de nadruk gelegd op de eigen identiteit die ten aanzien van anderen, zoals de islam, bevestigd en desnoods verdedigd moet worden.
Kunnen wij in deze diversiteit van identiteiten een gemeenschappelijke grond, onze ‘diepste identiteit’ ontdekken? Abbé Théophile Moreux, kanunnik en astronoom in het begin van de vorige eeuw (1867-1954), schreef vele boeken om de nieuwe ontdekkingen op het vlak van de wetenschappen op verantwoorde wijze te populariseren. Vier van deze boeken behandelen de vier fundamentele vragen die in alle culturen gesteld worden:
D’où venons-nous? Où sommes-nous? Qui sommes-nous? Où allons-nous? (1910-1913): vanwaar komen we, waar en wie zijn we, en waar gaan we naartoe?
Diezelfde vragen ontmoeten we ook in de religies en levensbeschouwingen: hoe komt het dat de wereld, de mens is zoals hij is? Waarom, waardoor en waartoe zijn we er? Waarom is er lijden en kwaad? Hoe om te gaan met ziekte en tegenslagen? Is er nog ‘iets’ na de dood? Wat met onze verlangens, met onze ontoereikendheid om ze te realiseren? Vanwaar die inherente kwetsbaarheid?
Doorheen haar bijna drie miljoen jarig bestaan heeft de mensheid – of beter: hebben de vele menselijke groepen, vandaag alleen nog de homo sapiens – zoveel verschillende antwoorden op die vragen geformuleerd. Zo in de Thora, het Evangelie, de Koran, de Vedanta in India, de Avesta in Perzië, de heilige schriften van de bahaï-religie, het heilige boek van de sikhs, en de vele mondelinge tradities sinds de prehistorie. Meer opvallende figuren hebben hierbij een katalyserende rol gespeeld: zieners, sjamanen, wijzen, profeten, stichters, martelaren… In hun tijd hebben ze geprobeerd een zinvol antwoord op die vragen te formuleren en in praktijk te brengen. Een complex en dikwijls moeizaam proces dat geen einde kent, noch voor de individuele mens, noch voor de mensheid als zodanig. Zo in de joodse en de islamitische tradities:
Wat is dan de mens, dat Gij aan hem denkt, de zoon van Adam, dat hij U ter harte gaat? Toch hebt Gij hem bijna een god gemaakt en hem met glorie en luister gekroond. (Psalm 8)
Toen zei jouw Heer tot de engelen: ‘Ik ga op aarde een plaatsvervanger aanstellen.’ ‘En als ik hem gevormd heb en hem iets van mijn geest heb ingeblazen, val dan in eerbiedige buiging voor hem neer.’ (Koran 2,30; 15,29)
Jood uit Nazaret
De christelijke traditie gedenkt een mens van tweeduizend jaar geleden, Jesjoea, een jood uit Nazaret in Galilea. In de verhalen die na zijn terechtstelling bij de christenen de ronde deden wordt verteld hoe hij zieken en gehandicapten genas, de storm op het meer stilde, Gods vergeving aan zondaars betekende en mensen uit de dood deed opstaan. Hij schonk marginalen hun waardigheid terug en sprak met een gezag dat groter bleek dan dat van de Schriftgeleerden. Hij onderhield trouw de Thora, maar getuigde ook van een ongehoorde vrijheid ten aanzien van wetten en gewoonten in Israël, ten bate van een onvoorwaardelijk mededogen voor allen. Toehoorders zagen in hem een profeet. Naderhand noemden de evangelisten hem ‘zoon van God’, ja ‘dé Zoon’ – iemand die in woord en daad van God doordrongen was.
Later, vooral na de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70, vervreemdde de traditie van het joodse symbolische denken en poogde men de boodschap van de evangelies in Griekse filosofische termen te hertalen in de context van het Romeinse rijk. De concilies van de vierde en latere eeuwen verabsoluteerden Jezus tot de ‘Zoon van God’ met een menselijke en een goddelijke natuur: God is mens geworden in deze mens. Deze ‘hoge’ status deed ons vergeten dat Jezus wellicht over zichzelf sprak als de ‘mensenzoon’, de zoon van mensen. Als een mens dus. Vandaar de Spaans-Indiase theoloog Raimon Panikkar (1918-2010) zegt:
‘De ervaring van Jezus was niet dat hij een man was, of jood, nog minder christen, lid van een klasse, van een kaste, van een partij of van een religie – maar dat hij méns was, mensenzoon. Dat was zijn kenosis (ontlediging). Zo kon hij ons aanspreken vanuit de diepte van onze echte menselijkheid’ (Plénitude de l’homme, 2007, 186).
Hoe meer we ons bevrijden en laten bevrijden van beklemmende ideeën en van elke waarheidspretentie, hoe meer we echt mens worden, naar het beeld en in navolging van Jesjoea van Nazaret. Daar ligt onze fundamentele identiteit: mens worden, en samen met anderen een menswaardige samenleving opbouwen. Of naar de woorden van de Japanse zenleraar Hisamatsu (1889-1980), uit de boeddhistische traditie:
Laat ons ontwaken tot ons ware Zelf … Laten wij met mededogen de gelofte afleggen het diepe verlangen van de mensheid naar bevrijding van haar ware Zelf werkelijkheid te doen worden, en een wereld bouwen waarin iedereen waarachtig en in heelheid kan leven.
Andere Werkelijkheid
Maar er is meer. In het ononderbroken proces van ‘mens-wording’ verwijzen de meeste religieuze tradities naar een diepere, ‘andere’ Werkelijkheid, naar een of andere vorm van transcendentie. Sommige mensen maken soms diepreligieuze, mystieke ervaringen mee waarin iets van die ‘andere’ dimensie even oplicht. Zo ook in de christelijke traditie:
‘Het begon met een ontmoeting. Enkele mensen, joden, kwamen in contact met Jezus van Nazaret. Zij raakten door hem gefascineerd en ze bleven bij hem. Door deze ontmoeting en door wat zich in zijn leven en rondom zijn dood afspeelde, kreeg hun eigen leven nieuwe zin en betekenis. Zij voelden zich herboren, verstaan en begrepen. Hun nieuwe identiteit drukte zich uit in een nieuw enthousiasme voor het rijk van God, en daarom in soortgelijk mededogen jegens de ander, de medemens, zoals Jezus hun had voorgeleefd…’ (Schillebeeckx, Tussentijds verhaal, 1978, 18)
Wát ervoeren de leerlingen in het contact met die atypische ‘profeet uit Nazaret in Galilea’ (Matteüs 11,11)? Geen goddelijk neerdalen van een ‘eeuwige’ waarheid, maar een ongehoord radicaal mededogen voor allen die aan het leven leden: armen, zwakken, marginalen, vrouwen, ‘zondaars’ en vreemden. Iemand die zo waarachtig zichzelf was, zo waarachtig mens dat hij zich fundamenteel vrij voelde ten aanzien van alle gezag, ideologie en structuur. Juist daardoor kwam zijn woord zo gezagsvol en bevrijdend over.
Dat was ook de intuïtie van Paulus: ‘Voor de vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt. Houd dus stand en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen… maar misbruik die vrijheid niet’ (Brief aan de Galaten 5,1.13). Die vrijheid en de onvoorwaardelijke liefde van deze mens wierp een nieuw licht op de God van Israël. De symbolen en verhalen van de evangelies pogen deze ervaring onder woorden te brengen, als een uitnodiging, ja een uitdaging om waarachtig te leven, als medemensen, broeders en zusters van Jesjoea.
Andere tradities hanteren andere beelden en verhalen om een gelijkaardige of wezenlijk andere intuïtie of ‘openbaring’ uit te drukken. In de profetische tradities van de islam wordt verteld hoe Mohammed door de engel Jibriel (Gabriël) overweldigd werd terwijl hij hem gebood: ‘Iqra!’, Lees, of reciteer! Een overrompelende mystieke ervaring die hem voortaan tot een ware ‘abd Allah’, een dienaar van God zou omvormen. In een niet-godgelovige context maakte de Boeddha Gautama Siddharta onder een bodhiboom een ervaring van ‘verlichting’ mee. Het werd de inzet van de boeddhistische traditie. In archaïsche of soms nog actuele culturen die geloven in geesten, getuigen sjamanen van diep ingrijpende ervaringen die van hen geestelijke ‘vaders’ of ‘moeders’ van hun stam maken.
Vingers die naar de maan wijzen
Mystieke ervaringen verwijzen naar een mysterieus ‘iets’ dat ‘anders’ is en toch als heel nabij ervaren wordt. Geen naam is in staat dat ‘iets’ te vatten en te definiëren. In de woordenschat van Meister Eckhart: innominabile en omninominabile – wat geen naam heeft en toch alle mogelijke namen krijgt. In de grotten van Chauvet (36.000 jaar geleden), Lascaux (17.000 jaar geleden) en Altamira (15.000 jaar geleden) verwijzen de prachtige rotsschilderingen naar ‘werkelijkheden’ die in of achter de rotsen ‘woonden’ en op een of andere wijze met het leven van de clan, van de stam te maken hadden. In de archaïsche culturen van Afrika, het Amazonewoud, de Australische woestijn en in sommige bergen van Azië verwijzen fetisjen, beelden en tekeningen naar een onvatbare maar onmiskenbare Werkelijkheid. In de islamitische traditie spreekt men van de negenennegentig mooiste namen van Allah. De honderdste, eigenlijke naam, is verborgen en zal eventueel in het paradijs geopenbaard worden.
Ook de joodse traditie spreekt over JHWH als ‘de Naam’, ha-Sjem. Evenzo zijn onze christelijke sacramenten en liturgieën, ja ook onze dogma’s en leerstellingen als ‘vingers die naar de maan wijzen’. Maar zij zijn niet de maan. Zij hebben slechts zin en waarde in zoverre zij, in nieuwe hertalingen en symbolen, voor de huidige mensen – in ieder heden – de richting aanduiden waarin het onzegbare Mysterie gezocht en benaderd kan worden. Nooit in een eenzaam zich opsluiten in eigen kluis of opvatting, maar altijd midden in de worsteling van de mensheid om ‘waarachtig en in heelheid’ mens te worden.
Religieuze tradities belichamen een eigen identiteit, verschillend van alle andere identiteiten. Zij zijn als wegen of rivieren – aldus het beeld van Dorothée Sölle (1929-2003) en benedictijn Pierre-François de Bethune – die naar eenzelfde centrum reiken, een eindeloos diepe afgrond. Hoe meer zij de afgrond naderen, hoe dichter die wegen bij elkaar komen. Maar aan de rand van de diepte moeten ze wel staan blijven. Het Mysterie – ‘O grundlos tiefer Abgrund’ (Eckhart) – raken, is onmogelijk. Samen kijken de tradities naar de Diepte. Woordeloos. Een confrater die dit jaar overleed drukte het als volgt uit:
God is veel te groot, veel te diep, veel te hoog om in woorden of beelden te vangen. Hij onttrekt zich aan al ons denken en spreken. De grootste lof die wij God kunnen brengen is: ZWIJGEN.
Symbolen, verhalen en rituelen
Toch willen de religies telkens opnieuw hun intuïties en ‘waarheden’ aan de hand van symbolen, verhalen en rituelen uitdrukken. Wij zijn immers mensen van vlees en bloed, rationeel en emotioneel. ‘Sacramentele’ mensen, die fundamenteel nood hebben aan tastbare tekenen en hoorbare woorden of melodieën om uit te drukken wat in hen omgaat aan verdriet en vreugde, aan verlangens en ontgoocheling, aan schuldgevoelens en bevrijding, aan angst en hoop.
Alle liturgieën van de verschillende tradities roepen het Grondmysterie op – tremendum, met huiver, en fascinosum, dat ons niet loslaat. De dansen van de aboriginals, de trommels van de sjamanen, de totems van de Noord-Amerikaanse Amerindianen verwijzen naar het ‘Grote Mysterie’, Wakan Tanka van de Sioux. Evenzo de grootse liturgieën in de Haja Sofia van Istanbul, in de Sint-Pieter van het Vaticaan en in de byzantijnse kerk van Chevetogne: in licht, wierook, zang, iconen en gewaden stralen zij de heerlijkheid van het goddelijke Mysterie uit. Maar ook de bescheiden huisliturgie – ‘in een of ander huis’ (Handelingen 2,46) – met een kaars, een beker wijn en wat brood, met gezangen van Huub Oosterhuis, Herman Verbeek en anderen. Ook daar komt het Mysterie tot leven.
Christenen spiegelen zich aan het leven van hem die ons meer dan wie ook de ‘weg’ wijst (Johannes 14,6), die ons voorgaat, die ons uitnodigt om 'op weg' te gaan, hem achterna. Door hem te gedenken geloven wij dat ook wij de kracht en het uithoudingsvermogen ontvangen om die ‘weg’ te gaan. Om te doen wat te doen staat, in reactie op het eindeloze leed en het kwaad dat in de wereld telkens opnieuw de bovenhand haalt. Ondanks en doorheen onze beperkingen, onze aarzeling, onze vergissingen. Maar niet zonder hoop. ‘De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn Heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: hij zal jullie alles laten begrijpen wat ik jullie gezegd heb (of: hij zal jullie helpen om te doen waartoe ik jullie opgeroepen heb)’ (Johannes 14,26).
Dorst naar U
‘De mens dorst naar het oneindige’, zegt Panikkar (Dieu et le Cosmos, 27). Juist omdat wij eindig zijn, zijn wij geneigd uit te zien naar het niet-eindige, het on-eindige, het absolute, het goddelijke, ‘God’. In ontelbare woorden en beelden heeft de mensheid deze fundamentele intuïtie uitgedrukt:
De kern van alle dingen is stil en eindeloos… Ik zeil langs regenbogen Gods stilte tegemoet (Felix Timmermans, Adagio, 1978, 36)
Gij hebt mij voortgedreven de mistbank in boven het meer de zwarte lijn der wouden tegemoet (Roger Vandersteene, omi, missionaris in Noord-Canada, 1973)
Zoals de nacht het smachten naar licht verbergt in het duister, zo klinkt in de diepten van mijn onwetendheid de kreet: Naar U verlang ik, naar U alleen (Rabindranath Tagore, Wij-zangen, XXXVIII)
Mijn Vreugde, mijn Verlangen, mijn Steun, mijn Tochtgenoot, mijn Proviand, mijn Pool! Jij bent de Adem van mijn hart, jij bent mijn onverwoestbare Hoop. O mijn diepste Intimiteit, het verlangen naar Jou is mijn levensbrood (Râbi’a al-Adawiyya, 713-801, moslim-mystica, Irak)
God, mijn God, ik zoek naar U Al wat ik ben is dorst naar U Mijn lichaam is een land zonder water uitgeput van verlangen naar U (Psalm 63)
De monnik in ons
‘De monnik is gefascineerd door het Uiteindelijke’ (Raimon Panikkar, Éloge du simple, 1995, 141). Ook de ‘monnik’ in ieder van ons. In ieder mens is er die openheid voor dat grondverlangen naar de onzegbare Werkelijkheid die gelovigen ‘God’ of het goddelijke noemen. Andere tradities spreken over de Liefde, de Waarheid, het Zijn, het Absolute, de Uiteindelijke Zin, het diepere Zelf. Het oneindige blijft ons bevragen. Het fascineert ons. Ook sommige atheïsten ervaren dit. Zo Julia Kristeva in het boek met de wonderlijke titel: ‘Cet incroyable besoin de croire’ (2007), die ongelooflijke nood om te geloven!
De evolutie van de mensheid vandaag lijkt geen gunstige context opdat de ‘monnik’ in ons, dat grondverlangen naar het Absolute, tot bloei mag komen. In de media, in gesprekken en relaties, in de politiek worden we geconfronteerd met zoveel oppervlakkigheid, met banalisering van alle waarden, met individualisme, met individueel en collectief egoïsme, met verslavingen allerhande, met geweld, met doorgeschoten pretentie en ‘grootspraak’ (Herman Verbeek). We maken een diepgaande en wereldwijde crisis van de cultuur mee, aldus Panikkar:
‘Wat me nieuw lijkt in de hedendaagse beweging van het Westen is het feit dat zij die zich als ‘gelovig’ beschouwen, net als zij die voor ‘ongelovig’ doorgaan, zonder referentiekader van enig belang met betrekking tot een richtinggevende transcendentie leven…’ (Het zwijgen van de Boeddha, 2002, 177)
Anderzijds zien we hoe de interesse voor abdijen en mystici bij heel wat medemensen groeit. Meer tijdgenoten dan wij denken zijn op zoek naar stilte, naar ruimte om zich op de eigenlijke vragen van het leven te concentreren. Zij zijn op zoek naar de ‘monnik’ in henzelf, naar een hervonden innerlijke eenheid en helderheid. Maar ook naar kracht en creativiteit om ondanks en midden in de uitzichtloosheid van de wereldsituatie en bewust van eigen kwetsbaarheid, wegen van hoop te gaan, als inzet van een andere wereld.
In zijn tijd en cultuur is Jezus de uitdaging aangegaan. Hij heeft er zijn leven voor gewaagd en gegeven. Trouw aan zijn diepste Zelf. Wanneer wij hem volgen, lopen we eveneens risico’s, maar ‘ontwaken ook wij tot ons ware Zelf’, tot onze meest eigenlijke ‘identiteit’: met tijdgenoten op zoek gaan naar wegen van ‘mens-wording’. En daarin ervaren hoe wij – soms even – geraakt worden door het Onzegbare, het Mysterie. Daarom danken wij en ‘buigen wij met de buigenden’ (Koran 3,43). Dit is bidden, dit is islam, dit is ‘eeuwig leven’. Dit is verrijzenis.
Marc Van Tente, lid van de TGL-redactieraad, is voormalig docent dogmatische theologie bij het Centrum voor Kerkelijke Studies in Leuven en aan het HIGW in Ganshore. Hij is oblaat (seculiere monnik) en woont in de gemeenschap ‘De regenboog’ in Anderlecht, België (marc.vantente@skynet.be).
Bron: Tijdschrift voor Geestelijk Leven, nr. 2017/4, themanummer ‘Openstaan voor het andere. Identiteit in geloof en samenleving’.
Voor verdere informatie over TGL zie www.tgl.be. Besteladres Nederland: ahmmetz1941@kpnmail.nl. Besteladres België: abonnementenTGL@kerknet.be of info@tgl.be. Kosten per los nummer: 7,95 plus verzendkosten.
Bovenstaande deed mij denken aan het volgende. De opgestane Heer ontmoet naar de Handelingen der Apostelen volgens Lucas zijn leerlingen en zegt hen aan te wachten op de belofte van de Vader:"over enkele dagen zult gij gedoopt worden met de heilige Geest" (m.a.w. tot spiritueel inzicht geraken waarvoor het pinkstergebeuren de metafoor is). En als de Christus dan ten hemel gevaren is staan er bij de afwachtende apostelen ineens twee mannen in witte gewaden die zeggen (Handelingen 1, 11):"Mannen van Galilea, wat staat gij naar de hemel te kijken?" (In sommige vertalingen spreekt men van "staren", dus 'verkrampt, gebiologeerd kijken naar')
We hadden als voorbeeld ook andere uitspraken van Jezus kunnen nemen, maar de gekozen tekst staat voor mij symbool voor waar het in het leven NIET én WEL om moet gaan: niet gebiologeerd blijven staren naar het soms overweldigend groots lijkende Mysterie van God (wat dat begrip ook duiden moge), maar leven vanuit hetgeen dit begrip vermag op te roepen IN ONS ZELF, en dat met het woord LIEFDE kan worden samengevat: We zijn niet geboren om 'te staren naar de hemel', maar om hier en nu met open hart en blik Te Leven.
Dat we allen één zijn, is prachtig, maar wat doe je met die ervaring, dat weten, daar gaat het om.
- Martin Luther heeft het ons dezer dagen middels enkele van zijn 500 jaar oude geschriften nog eens onder de neus gewreven! Zie uit 1521 bijv.: "De votis monasticis iudicium" In vertaling: 'Over de geloften van het klooster, een (gerechtelijke) beoordeling'. Samengevat: het kloosterleven onder de psychologische, structurele knoet van paus bisschop, prior of abt belemmert eerder dan dat het de omgang met c.q. toegang tot Gods Geest in de Schrift enz. versterkt. Luther verliet daarom ook in 1524 het augustijner klooster te Erfurt waar hij 1505 was ingetreden, en huwde de ex-non Katharina von Bora om met haar een gezin c.q. levensgemeenschap te beginnen alwaar velen, m.n. studenten zeer welkom waren.
Het gaat ook dus niet om identiteit, of zich afzetten tegen andere mensen hier of ver af. Het probleem is wereldwijd: de economische orde, en onze angst daarop gebaseerd om niet meer goed te kunnen (over)leven als we teveel weggeven qua inkomen, grond en culturele ruimte. Dat samen zet ons ogenschijnlijk tegen elkaar op, houdt ons gescheiden. Dus niet het verschil in identiteit, maar de mogelijke ondermijning van de levensstandaard en ontwikkelingsmogelijkheden van ons en onze kinderen. 'Het hemd is altijd nader dan de rok", zegt een oud spreekwoord terecht. Wat ik heb aan erkende rechten en mogelijkheden, die anderen helaas niet hebben? Daar zit een fundamentele onrechtvaardigheid en onevenwichtigheid die je als privépersoon niet kunt wegwerken, maar wel deels samen met anderen kunt proberen recht te zetten. Er zit dus een grens aan wat mensen bereid zijn los te laten of zelfs op te geven. Onafgebroken een beroep doen op mensen om ten behoeve van minderbedeelden af te zien van rechten plus levenstandaard die bij hun maatschappelijke status behoort, maakt velen boos. "Van jou mogen we ook nooit wat", wierp een collega me ooit tegen. Nee, van verspilling en overbodige luxe zouden we gewetensvol kunnen afzien. Daarvoor kun je naar vermogen in redelijkheid kiezen. Dat we niet alles dat we "verdienen" in eigen zak en mond moeten stoppen, maar ook structureel ruimte moeten maken in hart én portemonnee teneinde de fundamentele ongelijkheid en dientengevolge armoede in de wereld niet alleen via de politiek en overheid, maar ook als privépersoon te kunnen helpen bestrijden mocht ik blijkbaar niet beargumenteren, want ik knabbelde aan 's mans identiteit? Dat wilde ik geenszins; kerken en religies willen dat ook niet. Het gaat om het structureel ruimte maken in hoofd, hart en portemonnee voor de eigen verantwoordelijkheid: het uiting kunnen blijven geven aan liefde die het 'égoïsme à deux' overstijgt. Dan pas geef je - in vrijheid én ieder op eigen wijze natuurlijk - vorm aan je geroepenheid die uitgaat van de ervaring van éénheid en geborgenheid; aan solidariteit en rechtvaardigheid in alle eeuwigheid, voorbij aan kleingeestige opvattingen over mijn Ik, mijn rechten alleen. Als monnik-zijn dat voor ogen weet te brengen én houden, en ons niet voert tot levenslange hemel- c.q. navelstaarderij en feitelijke zelfgenoegzaamheid, dan ben ik bereid te volgen. Psalmen zingen maakt de wereld niet gerechter, mooier enz. Het moet mij, ons - de bidder, zanger - liefdevoller enz. maken, vooruitlopend op mede door ons te verbeteren structuren en verhoudingen die mensen, de natuur, de aarde wereldwijd recht moeten doen.
Monnik-zijn vanwege het oproepen/bewerkstelligen van een begeesterende godservaring (piekervaring en Evangelische begeestering) bij de monnik zelf én de 'meebidders' gewone gelovigen kan alleen in die zin m.i. een zegen zijn voor de wereld en mensheid. Maar dan moet men dat ook goed communiceren en beter vormgeven, ook theoretisch!
Schitterend artikel van Marc van Tente! Hopelijk zullen velen dit lezen!
In antwoord op bovenstaand reactie:
De ervaring van het diepe mysterie in jezelf, soms even, doet je groeien in "mededogen", in Liefde en solidariteit!
Zo zet het je "in beweging" naar een betere wereld toe! Het "Rijk Gods" zoals de man uit Nazaret het noemde!
Wat een roeping!!!