Paulien van Bohemen is geestelijk verzorger in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven aldaar. “Het is hier poepieluxe, want we hoeven ook al niet zelf te poetsen.”
Door Paulien van Bohemen
“Laat me eens goed naar je kijken. Ja, dat dacht ik al. Jij bent het, Mieke, mijn lievelingsnichtje! Geef me eens een dikke zoen. Och, wat gezellig dat je bij mij komt wonen. Maar ben je niet een beetje te jong nog voor dit huis?” Ze fronst haar wenkbrauwen. Even later verschijnt er een lach op haar gezicht. “Nou ja, dan heb ik jou in ieder geval heel dicht bij me, dat is fijn. Kom, dan laat ik je alles zien.” Vastberaden loopt ze naar de keuken. “Kijk, hier eten we elke dag. Ze koken voor ons, dat hoeven we niet zelf te doen. Je hoeft alleen maar je mondje te openen.” Ze tilt het deksel van de pan en werpt een blik op de gekookte aardappelen.
Dan gaat ze naar de huiskamer. “Dit is de zitkamer. Daar kun je televisiekijken en een beetje kletsen. Wat heerlijk, dat ik voortaan daar met jou kan zitten. Zie je die anjers op tafel? Ze zetten elke week verse bloemen neer. Zo proberen de zusters het ongeluk in ons leven een beetje weg te nemen, lief hè?”
Ze klapt in haar handen en zet koers naar de gang. “Zie je, er lopen allemaal buurtjes rond. Lieverd, je moet zelf maar even vragen hoe ze heten, want dat weet ik niet zo goed.” Op dat moment komt er een vrouw van een jaar of vijftig aangelopen met een stofzuiger. “O, die dame daar, dat is de werkster. Ja, het is hier poepieluxe, want we hoeven ook al niet zelf te poetsen. Je hoeft alleen je beentjes maar omhoog te gooien als ze komen stofzuigen. Ze plant haar handen in haar zij en denkt na. “Ik geloof dat ze in huis iets met muziek doen elke week of iedere maand. Je kunt ook mee naar het gymclubje. Dat vind jij vast enig, Mieke, want jij was altijd heel goed in tennis,” glundert ze.
“Nou, volgens mij weet je zo alles wel. Ik heb hier eigenlijk niks te klagen. Toch is er volgens mij nog iets dat je moet weten. Iets heel belangrijks. Laat me even denken.” Peinzend kijkt ze eerst links en dan rechts. Dan knikt ze. “Ik weet het weer, kom mee.” Ze beent naar de deur aan het einde van de gang, pakt de deurklink en duwt hem naar beneden. De deur gaat niet open. “Zie je, je kunt er niet uit. Dat is het enige nadeel hier. Maar weet je wat ik denk? We mogen volgens mij niet weg, omdat de zusters heel veel van ons houden.”