Een hele hoop mensen klaren het niet in hun leven; en uiteindelijk geldt dat voor ons allemaal. Maar in die verlorenheid zijn wij toch niet verloren. Zo luidt de hoopvolle en uiteindelijk positieve levensinstelling van de hoogleraar theologie Erik Borgman. Hij verbindt die instelling onomwonden met zijn christelijke geloof: “Er is een laag in de werkelijkheid waar je niet uit kunt vallen.” ’Niemand valt, of hij valt in uw handen’, zegt hij Huub Oosterhuis na.
Ontkenning van de fundamentele rauwheid van het bestaan? Nee, zegt Borgman: het christelijk geloof erkent en onderkent de kwetsbaarheid en de reddeloosheid van het leven, maar tegelijkertijd houdt het staande: die reddeloosheid is niet het laatste woord. “Het geloof zegt: zelfs als er helemaal niets meer is, dan moeten we bij dat niets blijven. En in dat niks gebeurt iets. Dat is het wonder waar het in het geloof om draait. En dat wonder is geen toevalligheid, maar dat is de grondstructuur van onze werkelijkheid: de God uit wie alles voortkomt, is betrokken liefde. Dát is de christelijke belijdenis.”
Vol te houden vraag
Voor mij waren dit enkele fascinerende - en ook wel hoognodige - uitspraken in het interview dat ik onlangs met Borgman had. Ik vind dat hij hier als het ware gelovig de nek uit steek. Gelovige taal heeft per der definitie iets zoekends, bedient zich noodzakelijk van beeldspraak. Het gevaar dreigt dat de geloofstaal daardoor wollig en vaag wordt en zich in duizend nuanceringen verliest, terwijl geloof toch ook een ‘harde’ grondslag heeft, spreekt vanuit een eigen werkelijkheidsvisie. Voor Borgman is die gelovige visie meer dan alleen maar literaire verbeelding, meer dan alleen poëzie en meer dan ‘oprecht veinzen’. Uiteindelijk is zij de overtuiging (intuïtie) dat chaos niet de grondslag is van alles.
Deze intuïtie is belangrijk genoeg om er wat langer bij stil te staan. Waarop is zij gebaseerd? Want hoe dan ook: die intuïtie wordt soms zwaar op de proef gesteld. Zeker in tijden waarin de rampspoed via de media als het ware onze woonkamers binnen klotst. Voor Carel ter Linden (wiens boek Wat doe ik hier in godsnaam we hier bespraken) is juist de onbarmhartige willekeur van de natuur, die zich aan de mens niets gelegen laat liggen, reden om niet langer in een goddelijk fundament van de werkelijkheid te geloven. En in een wereld waarin de natuurwetenschap de werkelijkheid tot in het kleinste detail en de verste uithoek heeft blootgelegd, lijkt soms weinig plaats over te blijven voor zoiets als God. Hoe moeten we Gods werkelijkheid plaatsen en hoe kunnen we die plaats dan denken? Kortom: Waar is God?
Op dit thema, deze vol te houden vraag, zullen we ons komende tijd op de Bezieling richten. Wat zijn hier de overwegingen en de argumenten? Maar ook: waar komt die vraag naar God eigenlijk ons leven binnen? En vervolgens welke uitwerking heeft ons antwoord?
Existentiële plaats
We beginnen met een interview met Emanuel Rutten, een wiskundige en filosoof die vorig jaar opzien baarde met en nieuw gods‘bewijs’. Fascinerend aan Rutten is dat hij lange tijd in een soort atheïstische sluimer leefde vanuit de onkritische overtuiging dat het geloof irrationeel zou zijn. Eenmaal ontwaakt uit die ‘dogmatische sluimer’ kreeg het christelijk geloof ook een existentiële plaats in zijn leven.
Iets dergelijks overkwam de Britse schrijver Francis Spufford. Op een bijzonder originele wijze beschrijft hij hoe zijn “Menselijke Neiging om Dingen te Verkloten” (zonde) hem, als modern wereldwijs jong mens, de ogen opende voor een “En toch…” (genade). Eveneens binnenkort op de Bezieling.
Een overvloed aan argumenten voor en tegen geloven (en vooral tegen niet-geloven) zijn te vinden in het boek “God bewijzen” van Stefan Paas en Rik Peels. Taede Smedes schreef een recensie. (Zie Boeken).