De doden maken zich op om terug te keren in hun graf. Een dag van herdenken loopt op zijn eind. Maar pijnlijke herinneringen laten zich soms minder makkelijk verdrijven. Tijd heelt niet alle wonden. "Heugenis van betere dagen, scherpt de angel van het leed", zegt de dichter Potgieter

Door Ralf Bodelier

Oma zit in haar leunstoel aan het raam.
Ze staart naar de nevelslierten waarin op deze dag de doden wonen. Want zo gaat het verhaal: met Allerzielen treden de zielen buiten hun graven, dwalen rond in de rook van het vagevuur, om er pas ’s avonds en met behulp van een kaarsje, weer naar te worden teruggelokt.

Met een vochtige zakdoek in haar hand, is oma vandaag bij haar gestorven kinderen. Zij is bij haar overleden man en bij haar eigen, langzaam maar zeker afstervende lichaam. Na 95 jaar, woont ook zij in een wereld waar de levenden schaars goed zijn geworden.
Vanochtend scharrelde ze over het kerkhof.
“Pas als ik daar lig, ben ik weer bij ze”, zegt ze nu, terwijl ze haar zakdoek over haar ogen haalt.
Ik zwijg. Want hoewel Allerzielen is bedoeld om te bidden voor de overledenen in het vagevuur, word je op deze dag
vooral herinnerd aan je eigen sterfelijkheid.
“Misschien dat ik Johan dan ook weer zie.”
Johan? Wie is Johan? Daar heb je het nog nooit over gehad.
“Johan, ja, Johan was nog voor opa. Toen ik twintig was had ik een andere vrijer. We hadden alles al bij elkaar gespaard.”
“Dus er waren al trouwplannen?”
“We waren al in ondertrouw. Maar Johan kreeg een ander. Toen hadden we al vier jaar verkering. Ik wist niet beter, of ik zou bij Johan blijven. Op een dag maakte hij het gewoon uit. Daar begreep ik toen helemaal niets van. Ik was er kapot van, jarenlang.”
“Is Johan met die ander getrouwd?”
“Ja. En ik ontmoette opa.”
De zakdoek komt weer tevoorschijn.
“Zij was hun dienstbode. Ik denk dat hij al langer verliefd op haar was. Je kunt je niet voorstellen hoe ik dat mens haatte.”

Liefdesverdriet is van alle tijden. En tijd heelt lang niet alle wonden. Integendeel. “Heugenis van betere dagen, scherpt de angel van het leed”, dichtte Everhardus Potgieter ergens in de negentiende eeuw.
“Wist opa dat je zoveel van Johan gehouden hebt?”
“Hij was zo’n lieve man. Hij zou daar nooit iets van hebben gezegd.”
“En Johan. Heb je die nog wel eens gezien?”
“Natuurlijk. Hij woonde niet ver bij ons vandaan. Johan kreeg tb. Hij is jong gestorven.”
“Dat alles is alweer zo’n zeventig jaar geleden gebeurd.”
“Ja.”

Samen kijken we naar buiten. De nevel wordt door de schemering vervangen. De doden maken zich op om weer in hun graven terug te keren.
“En zij, wanneer is zij doodgegaan?”
“Zij? Zij leeft nog”
“O?”
“Jaaa, we zaten pas nog naast elkaar bij de kapper.”
Tjonge. Wat zeggen jullie dan tegen elkaar?
“Wat we tegen elkaar zeggen? Niets natuurlijk.”
Verbaasd kijkt oma me aan.
“Je denkt toch niet dat ik ook maar íets tegen dat mens zou zeggen?”

Ik zwijg.
“Soms weet de haat van geen verzoening, zelfs niet in de dood”. Ook dat dichtte Potgieter al.

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.