Met vriendelijke woorden en zonder rancune neemt Carel ter Linden afscheid van centrale inhouden van het christelijke geloof. Opvallend: als 'hofpredikant' is hij niet de eerste de beste dominee van Nederland. Wat zijn Ter Lindens argumenten? Godsdienstfilosoof Taede Smedes legt feilloos de vinger op de zere plek.
Door Taede A. Smedes
Het boek van Carel Ter Linden is een bestseller. Toch is de inhoud niet zozeer spectaculair, daarvoor schrijft Ter Linden te zeer als een dominee: welbespraakt, gemoedelijk en nergens hard of kwetsend. Nee, het boek is eerder als revolutionair te kwalificeren. In de ogen van velen zullen we hier immers van doen hebben met een geschrift van weer een dominee die van zijn geloof is gevallen. Het boek laat mooi zien dat de grens tussen gelovige en atheïst niet altijd scherp te trekken valt. En bovendien hangt het van je perspectief af hoe je iemand beschouwt. Want ondanks de bijbelse taal die Ter Linden hanteert, en ondanks de vriendelijke conversatietoon die het hele boek kenmerkt, vermoed ik toch dat heel wat gelovigen dit boek van Ter Linden zullen beschouwen als een atheïstisch manifest, een geschrift van iemand die weliswaar zonder rancune, maar toch, afscheid heeft genomen van veel van de centrale inhouden van het christelijk geloof.
Bijbel als wijsheidsboek
Zo gelooft Ter Linden niet langer in een God als een objectief bestaande, transcendente realiteit. Hij gelooft niet in de goddelijkheid van Jezus Christus. Jezus was een mens, die ook geen wonderen heeft verricht tenzij je hem beschouwt als een tovenaar (106). De wonderen die in de Bijbel beschreven staan, zijn prachtige beelden, maar geen realiteit (108). Ter Linden gelooft ook niet in de opstanding van Jezus uit de dood. Het lege graf is een mooi verhaal, en berust wellicht op hallucinaties, maar Jezus is gestorven, “zijn lichaam zal daarna zijn begraven of door dieren verscheurd, wie zal het zeggen” (182). Bij de dood houdt het voor Ter Linden allemaal op, in een ‘leven na de dood’ gelooft hij niet, en ook niet in de ‘wederopstanding des vlezes’. Voor Ter Linden is de waarneembare werkelijkheid alles wat er is.
Het enige dat Ter Lindens positie nog herkenbaar maakt voor de gelovige, is zijn vasthouden aan de Bijbel als een wijsheidsboek, een verhalenboek dat zaken verwoordt die mensen haast niet kunnen bedenken. Het is geen boek om geschiedenis uit te leren, of natuurkunde of biologie of kosmologie. Het is een boek om levenswijsheid uit op te doen. Het is de bijbelse taal die Ter Linden gebruikt, die voor veel mensen herkenbaar is als ‘de taal van het geloof’. Het is die taal waarvan Ter Linden zich in zijn boek rijkelijk bedient, en die een werkelijkheid oproept die Ter Linden niettemin meent te doorzien als illusie en schone schijn. De Bijbel is voor Ter Linden geen openbaring in de traditionele zin van het woord. De wijsheid van de Bijbel, en vooral de ethische normen en waarden die onze hedendaagse cultuur zozeer beïnvloed hebben, de waarden van naastenliefde en altruïsme: “Die waarden komen niet van boven, ze komen van beneden. We hebben ze met vallen en opstaan, uit eigen ervaring dus, moeten leren. We lezen ze aan het leven zelf af” (28).
God is niet af
Iets soortgelijks geldt voor het idee van ‘God’. Ter Linden is huiverig om God louter een projectie te noemen. Eerder is God in de loop van de cultureel-biologische ontwikkeling van de mens ontdekt (171), analoog, zo dacht ik tijdens het lezen van het boek, aan de ontdekking van wiskundige objecten en waarheden. Maar anders dan de abstracte wiskundige objecten, is het idee van God geen onveranderlijk gegeven, maar veranderen ideeën omtrent God wanneer menselijke inzichten veranderen. God is niet af, zo schrijft Ter Linden aan het eind van zijn boek. God ontwikkelt zich met de mens, en het zou zomaar kunnen dat er in de toekomst iemand opstaat die nieuwe inzichten heeft “en daarmee ons denken en geloven in de ogen van mensen die dán leven, nog een stap verder brengt, dan de man van Nazareth dat heeft gedaan. In wie het Essentiële zich nog weer nader openbaart” (172). Met andere woorden, iemand die de mens Jezus overtreft in inzicht en wijsheid.
Het Essentiële, het neutralere synoniem dat Ter Linden in zijn boek voor het beladen woordje ‘God’ hanteert, en dat omschreven wordt als “een innerlijk ervaren, beslissend appèl tot verantwoordelijk mens-zijn” (142), is de roep om eerbied voor het leven, de bron van moed, gegrond op hoop en vertrouwen (152). “God is een bron van kracht, van inspiratie, die in de bijbel sprekend wordt opgevoerd, maar die zichzelf niet kan kennen, maar alleen door de mens gekend en benoemd en belichaamd kan worden” (138-140). Het zijn de mensen die het moeten doen, God is volledig afhankelijk van wat mensen doen. Daarmee blijft van Ter Lindens geloof niet meer over dan een geloof in de mens. Een humanisme dat ontegenzeggelijk óók onderdeel is van het christelijk gedachtegoed, maar toch niet als laatste woord.
Harde Boodschap
Het is uiteindelijk een boek met een harde boodschap verpakt in fluweelzachte woorden: een predikant die voor het merendeel afscheid neemt van het christelijk geloof zoals dat door de eeuwen heen beleden is en nu nog door velen beleden wordt. En waarom? Heel duidelijk in dit boek is dat er twee redenen zijn, de ene persoonlijk verankerd en expliciet gemaakt, namelijk het probleem dat Ter Linden heeft met het kwaad en lijden in de wereld. De andere reden is meer impliciet en moet je tussen de regels door lezen, namelijk de volledige acceptatie van een ontologisch naturalisme dat ons door veel natuurwetenschappers via de cultuur en de media wordt opgedrongen [d.w.z. de visie dat de werkelijkheid niets anders is dan een blinde, doelloze en in wezen zinloze natuur - red.].
Ter Linden gaat vrijwel volledig mee met het monisme, fysicalisme en reductionisme van dat ontologisch naturalisme, dat ‘cultureel sciëntisme’ zoals ik het elders heb genoemd (zie: Taede A. Smedes, God en de menselijke maat: Gods handelen en het natuurwetenschappelijk wereldbeeld, Meinema, 2006). Het is zijn levensbeschouwing geworden, hij is erdoor opgezogen en heeft zich eraan overgegeven en het wordt nog slechts mompelend tegengesproken door zijn vasthouden aan de waarde en eigen waarheid van bijbelse verhalen. Dat binnen de Bijbel zelf alsook in de joodse en christelijke theologie de transcendentie en dus andersheid van God juist ook als kritische Tegenstem klinkt tegen ieder door de mens gesloten gedacht wereldbeeld, dat lijkt Ter Linden volledig vergeten te zijn.
Carel ter Linden, Wat doe ik hier in godsnaam? De Arbeiderspers, 2013, 202 pagina’s, € 17,50.
◊ Taede A. Smedes (1973) is godsdienstfilosoof en theoloog en specialist op het gebied van de relatie tussen theologie en natuurwetenschap. Hij publiceerde daarover diverse boeken, waaronder in 2004 het proefschrift: Avoiding Balaam's mistake : exploring divine action in an age of scientism.
God is voor mij iets (iemand?), dat groter is dan ik en waaraan ik mij in ieder geval moet overgeven bij de dood. En een van de gedaantes van God is het typenmodel van Jung dat een quaternaire structuur heeft. Het kruis in de circel. Verder dan dit kan ik niet komen en dat voelt goed.
U kunt persoonlijke uitwerkingen van het typenmodel van Jung vinden op http://www.viereenheid.wordpress.com
Prachtig geschreven recensie. Het lijkt me - ik heb het boek niet gelezen - dat Smedes de inhoud goed weergeeft. Ik kon me alleen niet aan de indruk onttrekken dat het eerder Ter Linden is die de vinger op de zere plek legt en dat dat Smedes, die er feitelijk niets tegen in brengt, boos maakt.
Ter Linden legt inderdaad de vinger op de zere plek, in zoverre dat hij een nauwkeurige diagnose stelt van problemen met het christelijk geloof als (let op: áls) je het culturele sciëntisme overneemt. Dat culturele sciëntisme hangt overal in de lucht, alleen datgene wat volgens natuurwetenschappelijke methoden kan worden vastgesteld en gekwantificeerd, doet ertoe. Ter Linden meent zelf dat hij zover niet gaat, in zoverre dat hij de bijbelverhalen meent serieus te kunnen nemen, maar ondertussen reduceert hij die verhalen toch tot sprookjes met een ethische boodschap. (Ik chargeer nu enigszins, maar je snapt hopelijk mijn punt.) Ik vermoed dus dat heel veel gelovigen die worstelen met geloof in de moderne context met Ter Linden zullen meevoelen. Vandaar dat het boek ook zo'n succes is.
Echter, Ter Lindens boodschap is niet hoopvol, maar juist een van hopeloosheid. Hij legt zich er bij neer, van hoop is nergens meer sprake en God is bij hem ter ziele. Ik vraag me af of zo'n houding terecht is.
Mijns inziens kun je als gelovige de natuurwetenschappen volledig serieus nemen zonder cultureel sciëntisme te hoeven omarmen. De natuurwetenschappen hebben sterke grenzen - daar zijn wetenschappers zelf zich terdege van bewust, veel atheïsten (zie Piet hieronder) en veel wetenschapsjournalisten fantaseren graag voorbij die grenzen. Maar dat het daarbij om fantasie gaat, lijkt Ter Linden niet te zien. En dat vind ik echt jammer.
Het wel of niet hoopvolle, zit volgens mij erin of je wel of niet gelooft dat er iets goeds achter de schepping schuilgaat. Doe je dat niet, tja wat moet je hier dan nog? Het geloof in een persoonlijk voortleven na de dood, is in deze context niet relevant. Evenmin als het geloof in Jesus als zoon van God. En ook het natuurwetenschappelijk denken heeft hier weinig mee van doen.
Het is toch de tragiek van zo'n Ter Linden dat hij filosofisch zo slecht onderlegd is. Ware hij dat wel geweest dan had hij ongetwijfeld kritischer gestaan tegenover zijn eigen gemijmer.
De bewoordingen die Eduard schrijft, proef ik ook bij Taede. Weer een prominent gelovige die een flinke stap opzij zet. En straks is Taede nog de enige die praat over cultureel sciëntisme. Tot ook dit verhaal in zijn eigen hoofd afsterft, omdat het slechts een gedachtesprong is. De coming out van Taede zal weinig mensen echt boeien. Misschien hoopt hij hier stiekem op.
Uiteindelijk zul je zelf een keuze moeten maken, of je in/aan God gelooft of niet. De laatste 'sprong' kunnen wij niet maken. Ik bedoel daarmee: wat was er voor de oerknal 13,8 miljard jaar geleden?, wat gebeurt er na de dood?, wat gebeurt er als de zon is 'opgebrand'? , et cetera.
ik vrees dat de teleurstelling door de dood van zijn echtgenote de oorzaak is van het absolute gemis van enige spiriitualiteit. Je zou verwachten dat dit juist een trigger zou zijn om de diepte in te gaan en je af te vragen waartoe dit alles en zingeving van je eigen leven te ontdekken. Jammer.