In het boek 'God, iets of niets?' onderzoekt filosoof en theoloog Taede Smedes de religie anno nu. Opvallend daaraan is dat het onderscheid geloof-ongeloof begint te vervagen. 'God daarboven' mag dan geleidelijk aan van het toneel zijn verdwenen, daarom hoef je nog niet a-religieus te zijn. Sterker nog: loslaten van traditionele voorstellingen kan juist bevorderlijk zijn voor een religieuze levenshouding. Post-theïstische religiositeit noemt Smedes dat. Daarbij draait het eerder om het openhouden van een 'zinvole leegte' dan om de verdediging van welomschreven waarheden. Een belangrijk en goed geschreven boek oordeelt recensent Rudi te Velde. Maar is een 'zinvolle leegte' werkelijk voldoende voor het religieuze in ons bestaan?
Door Rudi te Velde
Dit is een belangrijk boek dat veel te denken geeft, met helaas een lelijke titel, die de lading van het boek eigenlijk niet goed dekt. Zij die God als ‘iets’ beschouwen, dat zijn de theïsten, die vanouds tegenover de atheïsten staan, die menen dat God ‘niets’ is, althans niets bestaands. Maar eerder dan een keuze in dit dilemma beschrijft het boek de ontwikkelingen – zowel in Nederland als ruimer in de westerse wereld – in het religieuze landschap, waarbij opvalt dat het onderscheid tussen ‘geloof’ en ‘ongeloof’ langzaam aan het vervagen is.
Eerder dan dat religie verdwijnt als gevolg van secularisatie en toenemend ongeloof verandert zij en neemt ze nieuwe, soms verrassende, vormen aan. Er zijn atheïsten die zich religieus noemen (maar niet in een bovennatuurlijke God geloven), er zijn religieuze naturalisten voor wie de natuur zelf voorwerp is van een religieuze houding van ontzag en eerbied, en er zijn ten slotte post-theïsten – de derde categorie die Smedes bespreekt in zijn boek – die vasthouden aan een bepaalde vorm van transcendentie maar het idee van een persoonlijk God ‘daar boven’ vaarwel hebben gezegd. Het religieuze landschap wordt er niet eenvoudiger op. Het traditionele theïstische geloof mag dan sterk afnemen maar tegelijkertijd neemt de vloeibare en bonte wereld van post-theïstische religiositeit toe, een nieuw geloof dat geloof en ongeloof ineen is.
Post-theïstische religiositeit
Over die nieuwe vormen van post-theïstische religiositeit gaat dit goed en helder geschreven boek. De auteur presenteert zichzelf als een post-theïstisch theoloog. Wat dat precies is, is lastig te bepalen. De werkwijze in het boek combineert een filosofische, theologische, godsdienstsociologische en hermeneutische benadering van hedendaagse vormen van religiositeit ‘zonder God’. Na een inleiding begint hoofdstuk 1 met een bespreking van het godsdienstsociologische langetermijnonderzoek God in Nederland.
Als je kijkt naar vijftig jaar ‘God in Nederland’, dan is de conclusie onontkoombaar dat het theïstisch godsgeloof zijn langste tijd gehad heeft. De auteur gaat een stap verder: er zijn filosofen en theologen (en de auteur rekent zichzelf daartoe vermoedelijk ook) die menen dat we van het theïsme af moeten om ruimte te maken voor religie en spiritualiteit (p.63). Wordt hier bedoeld: betere religie of religie die ons meer aanspreekt, meer bij het moderne levensgevoel past?
Bovennatuurlijk wezen
Wat verstaat de auteur precies onder ‘theïsme’? En waarom is dat verkeerd of achterhaald? Op p.56 wordt ‘theïsme’ omschreven als ‘het geloof in het bestaan van een persoonlijk bovennatuurlijk wezen dat zich met het leven van ieder afzonderlijk mens bezighoudt’. In deze zin opgevat is een ‘theïst’ een aanhanger van een van de (mono)theïstische godsdiensten. In de godsdienstwijsbegeerte wordt de term ‘theïsme’ ook gebruikt in de betekenis van een meer reflexieve (filosofische) vorm van godgeloof die opkomt in de tijd van de Verlichting. Het gaat dan om de ‘God van de filosofen’, een begrip van een eeuwig, bovennatuurlijk persoon, volmaakt in alle opzichten en drager van attributen als almachtig, alwetendheid, volmaakt goed.
Het (spook)beeld van de theïstische God wordt in het boek voortdurend opgeroepen in allerlei typeringen (een god die buiten het universum staat, een god die ingrijpt in de gang van zaken hier op aarde, etc.) zonder dat de auteur werkelijk deze voorstelling van God doordenkt en analyseert. Het blijft grotendeels bij een karikatuur van een theïstische beeldvorming, die men dan opgelucht aan de kant schuift.
Belangrijk punt in het boek is dat het theïsme beschouwd wordt als het resultaat van ‘beeldvorming’, en dat deze beeldvorming de oorspronkelijke transcendentie-ervaring in de weg kan staan. Dan kan de neergang van de theïstische beeldvorming toegejuicht worden als een bevrijding van de religiositeit onder de verstikkende deken van dit theïsme.
Maar is deze nieuwe religiositeit van het post-theïsme of religieus atheïsme niet even filosofisch of reflexief als het theïstisch geloof? Het post-theïstisch geloof lijkt vooral een opvatting te zijn, een reflexieve houding ten aanzien van het mysterie van de werkelijkheid, zonder dat er sprake is van een gods-dienst, cultus, offer, verering, etc. Zoals het theïsme bestaat ook het post-theïsme alleen als godsdienstfilosofie.
Leegte
De traditionele theïstische beelden voldoen niet langer, zo stelt de auteur. Die ervaring komt ook ter sprake in het beroemde artikel van Cornelis Verhoeven, Rondom de leegte (1966), met sympathie besproken op p.272. Verhoeven schrijft over de leegte in het centrum van het bestaan en over het transcendentiebesef van de mens dat formeel deze leegte als object heeft. De leegte die in het transcendentiebesef wordt ervaren, is blijkbaar een zinvolle leegte, maar wel een leegte die geen godsbeelden meer verdraagt, die open gehouden moet worden, in zekere zin geduld zonder de toedekkende parafernalia van de godsdienst.
Die zinvolle leegte van de transcendentie wordt verhelderd door middel van het verhaal van de profeet Elia. Elia wacht op de ontmoeting met God. Eerst is er een storm, maar God is niet in de storm aanwezig; dan komt er een aardbeving, maar ook daar is God niet aanwezig evenmin als in het vuur dat erna komt. "Na het vuur klonk er alleen het zachte suizen van de stilte. Toen Elia dat hoorde, deed hij zijn mantel voor zijn gezicht" (I Koningen 19, 12-13). In zekere zin ligt heel de boodschap van het boek in dit verhaal, althans als men afziet van Gods tegenwoordigheid in het suizen van de stilte.
Een zeker onbehagen
Beslissend voor de post-theïstische spiritualiteit waar dit boek een pleidooi voor houdt, is dat het suizen van de stilte een leegte is en dat die leegte (het ‘iets’ van God dat ‘niets’ is?) staat voor het mysterie van de transcendentie, waar mensen zich omheen verzamelen als om een kampvuur (‘rondom de leegte') om elkaar de verhalen van hun levens te vertellen. Er is dus geen sprake meer van een God die zich openbaart in het suizen van de stilte, een God die van zich laat horen en de mens aanroept en opvordert; de (alles aanvaardende) leegte is deze spiritualiteit genoeg. Dat vervult mij, als ‘theïst’, met een zeker onbehagen.
Taede A. Smedes, God, iets of niets? De postseculiere maatschappij tussen GELOOF en ONGELOOF, Amsterdam University Press, 312 blz., € 19,95.
Rudi te Velde is bijzonder hoogleraar op de leerstoel ‘Wijsbegeerte van Thomas van Aquino in relatie tot het Hedendaagse Denken’, door Stichting Thomas More ingesteld bij de Tilburg School of Catholic Theology.