Pippi Langkous stond aan de kant van de verboden verbeelding in de opvoeding van Eric Corsius. Tegelijk konden de wonderlijke avonturen van Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee in de katholieke leefwereld van zijn jeugd niet gortig genoeg zijn. Blijkbaar kunnen we niet zonder verhalen. Verhalen redden ons van ons overdreven idee van zelfredzaamheid.
Door Eric Corsius
Als leesgrage en met levensvragen worstelende puber kocht ik ooit de bekende blauwe prismapockets met de sprookjes van Andersen. Ik kon heerlijk wegdromen in de noordelijk-magische, weemoedige en ietwat decadente stemming van Andersens verhalen over ontwortelde zielen.
Toen ik mijn aanwinst vol trots liet zien aan mijn grootmoeder, reageerde deze plompverloren met de opmerking dat sprookjes iets voor kinderen was. Haar reactie stelde me teleur, maar verbaasde me niet. Sprookjes werden in die tijd vooral op de markt gebracht via bewerkingen voor kinderen. Het was blijkbaar een breed gedeelde culturele aanname dat fantastische vertellingen uitsluitend op het literaire kindermenu thuishoorden. Volwassen vrouwen als mijn grootmoeder en moeder koesterden een voorkeur voor het onversneden realisme van de Bouquetreeks, Peyton Place en (later) Dallas.
Overigens stond mijn moeder – die in dit opzicht nog radicaler was dan mijn oma - zelfs op het opvoedkundige standpunt dat ook de speciaal op kinderen gerichte fictie het niet te bont mocht maken. Pippi Langkous stond bijvoorbeeld op de lijst van verboden verbeelding. Ik zou me eens vreemde zaken in mijn hoofd kunnen halen! Het realiteitsprincipe moest centraal staan in het culturele aanbod voor de jeugd.
Wonderlijk genoeg liepen mijn grootmoeder en moeder aan de andere kant onbekommerd rond in een leefwereld waarin fantastische verhalen schering en inslag waren: de leefwereld van het katholicisme. Ze konden weliswaar nogal bedenkelijk kijken als er tijdens de mis weer eens een sterk verhaal werd opgedist over de wonderdoener uit Nazareth, maar ze zeiden er toch maar bedeesd amen op. En de wonderlijke avonturen van Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee te Maastricht konden wat hen betreft niet gortig genoeg zijn.
Niemand kan en wil zonder verhalen, zo blijkt maar weer.
Louche zakenman
Voor zover nog nodig voert Charles Lewinsky, in zijn recentelijk in het Nederlands uitgegeven boek Tien-en-één-nacht, het pleit voor het fantasierijke verhaal. Dat doet het boek op verschillende manieren. Op de eerste plaats is Lewinsky een goede, beeldende en spannende verteller, die ons de smaak te pakken doet krijgen. Ten tweede is het Verhaal zelf de eigenlijke hoofdpersoon van het boek. In zijn raamvertelling laat Lewinsky zien hoe het verhaal mensen in hun greep kan houden en bevrijden, hen heilzaam kan verwarren en hun richting kan geven. Het boek is de successtory van het Verhaal en zijn krachttoeren.
Het gegeven is eenvoudig. Een louche zakenman, die met één been in de onderwereld staat en met het andere in de bovenwereld, bezoekt een uitgebloeide, deftige prostituee, die het tanen van haar charmes compenseert met een subliem talent om verhalen aaneen te rijgen. Daardoor weet ze de opvliegende en niet ongevaarlijke bordeelbezoeker tot bedaren te brengen en aan het denken te zetten. De verhalen houden hem een spiegel voor of openen vensters op een andere werkelijkheid. Zo komen er mensen in voor die kunnen toveren of onbeperkt wensen kunnen doen – maar die door de nuchtere realiteit worden ingehaald en overtroefd. Ze lijken als twee druppels water op de zakenman, die schijnbaar almachtig is en alles kan krijgen wat hij wil - behalve liefde, geluk en gezondheid.
Aan gene zijde
Zodra de loop van de vertelde gebeurtenissen hem niet bevalt, wil de onaangename klant de regie overnemen. Maar dan wijst de vertelster er fijntjes op dat hij nu eenmaal zelf niet voorkomt in het verhaal, dus niet kan ingrijpen. Het verhaal moet zijn loop hebben. Het verhaal is zowel haar als hem te machtig. Hij zal dus wel moeten luisteren – of het hem welgevallig is of niet.
Bedoeld of onbedoeld geeft Lewinsky hiermee een belangrijke hint over de betekenis van verhalen. Verhalen hebben behalve een eigen kracht ook een eigen macht. Ze hebben iets autonooms waardoor onze eigen autonomie onderuit wordt gehaald en onze behoefte om de werkelijkheid in onze greep te houden. Daarin is een groot deel van hun heilzame karakter gelegen. Verhalen redden ons, omdat ze een grens stellen aan de illusie van onze onbeperkte zelfredzaamheid. Ze leren ons overgave aan het andere, dat aan gene zijde ligt van de grenzen van ons ik.
Charles Lewinsky, Tien-en-één-nacht, (vertaald uit het Duits door E. Schippers), uitgeverij Signatuur, 2013, 192 blz., € 7,95.