“In de tijd dat ik uit de kast kwam heb ik veel gehad aan mijn geloof. Vooral psalm 139. Ik had nog met niemand gepraat over mijn homoseksualiteit, maar dacht: God weet ervan. Hij heeft mij zo gemaakt en ik ben waardevol in zijn ogen.” Johannes ten Hoor groeide op in een zwaar gereformeerd milieu. Hij vond een grotere vrijheid, maar verlaten heeft zijn geloof hem nooit. De twaalfde en laatste aflevering in de serie gesprekken met ‘Jonge denkers’. Volgende maand volgt nog een nabeschouwing door interviewer Theo van de Kerkhof.

Door Theo van de Kerkhof

Johannes ten Hoor is van vele markten thuis. Je kunt hem inhuren voor een cabaret op maat. Maar ook is hij kistendrager bij begrafenissen of, zoals laatst, bij de overdracht van een Australische gezin uit de MH17 aan hun familie. “Ja, intens droevig. Maar je maakt ook vrolijke situaties mee. Bij een Surinaamse begrafenis moesten we met z’n achten, kist op de schouders, heupwiegend achter de brassband aan.”

Daarnaast is Johannes ten Hoor lid van het CDJA, hoofdredacteur van het ledenblad Interruptie, en geeft hij voorlichting over homoseksualiteit op christelijke scholen, in het kader van ‘Homo in de Klas’.

Met zijn 23 jaar rondde hij inmiddels een bachelor communicatie- en informatiewetenschappen af en een master filosofie. Te jong om zich op de arbeidsmarkt te storten, vindt hij. Zodoende studeert hij nu politieke wetenschappen in Antwerpen. “Studeren is daar goedkoper dan in Nederland.” En dus zit hij ‘op kot’ in de Belgische stad. Daar ontmoeten we elkaar.

Johannes groeide op in een streng reformatorisch gezin (Gereformeerde Gemeente). “Zeg maar de rechterflank van de christelijke landkaart, de zwarte kousenkerk. Elke zondag twee keer naar de kerk, geen tv in huis. Films kijken was verboden en er waren zeer strenge regels bij ons thuis over welke muziek er wel of niet geluisterd mocht worden, wat in feite neer kwam op alleen klassieke muziek. Nou ja, voor jazz wilden mijn ouders soms een uitzondering maken. Kortom een ontzettend behoudend milieu met hele duidelijke ideeën over wat God wil en hoe God het allemaal bedoeld heeft.”

Dat ondertussen de samenleving seculariseerde had je als kind niet in de gaten?

“Nee, als kind dacht ik daar niet over na. We woonden in Hendrik Ido Ambacht net tussen de Randstad en de Biblebelt in. Dat is geen Staphorst, maar op zondag zaten we wel met 2000 mensen in de kerk. Dat je ook níet naar de kerk kon op zondag, kwam niet bij me op. Nee, dat strenge geloof belastte me niet. We luisterden stiekem met oordopjes in naar de radio en op zondag mochten we niet computeren of op straat spelen. Op dat niveau speelde zich af en toe wat strijd af. Maar de grote thema’s van het geloof, daar was ik lange tijd niet mee bezig. Het was een grote vanzelfsprekendheid hoe de wereld in elkaar zat.”

Hoe tekenden zich de eerste haarscheurtjes af in dat solide bolwerk?

“Dat kwam pas tegen het eind van de middelbare school. Ik heb het altijd leuk gevonden om te discussiëren op het scherpst van de snede, zeker als iedereen het met elkaar eens is. Op de jongerenvereniging propageerde ik alleen al omwille van het debat de mogelijkheid van vrouwen in het ambt. Maar gaande weg werd dat ook echt mijn eigen mening en stond ik daar nog steeds alleen in. Heel de manier van argumenteren ging mij tegen staan. Zo van: ‘Jij weet toch ook wel dat hier en hier in de bijbel staat dat…’ Dat hele idee van de Bijbel als Gods Woord van kaft tot kaft, waar je geen letter aan af kon doen, daar kreeg ik het steeds moeilijker mee. Ook voor mij is de Bijbel Gods Woord, nog steeds, maar ik lees hem nu meer in een context. Wat Paulus over vrouwen schrijft, had hij vandaag de dag natuurlijk nooit zo geschreven.

Daarnaast had ik als kind al moeite met die archaïsche taal. Als dominees preekten over ‘het heden der genade, de wel aangename tijd, dag der zaligheid’ dan gingen die woorden volledig langs mij heen. Ja, dat was normaal taalgebruik in de kerk, maar ook mijn grootouders spraken zo als ze gingen bidden of iets over het geloof zeiden. Eigenlijk gaat het in die zwaar reformatorische kringen maar om één ding. Ben je bekeerd of wacht je de eeuwige verdoemenis?”

Ben je dan niet per definitie bekeerd als je tot de ware kerk behoort?

“Nee, dat is juist de grote kwestie. Alle kerkleden hebben het historisch geloof, dat wil zeggen ze geloven in God en in alles wat in de Bijbel staat. Maar of je ook het zogenaamde ‘eeuwige geloof’ hebt (oftewel: bekeerd bent), dat moet nog maar blijken. Daar mag je niet te snel van uitgaan. Van de duizend volwassen gelovigen in de kerk die belijdenis hebben gedaan nemen er maar twee- of driehonderd deel aan het Avondmaal. En als dat ’s ochtend geweest was, kon het rustig gebeuren dat de dominee ’s middags een donderpreek hield, waarin hij de aanwezigen voorhield dat ‘er hier ongetwijfeld bij zullen zijn, die vanochtend niet hadden mogen aanzitten en die zich een oordeel gegeten hebben.’”

Op een gegeven moment heb je dat zware geloof van thuis achter je gelaten.

“Ja, in de laatste jaren dat ik thuis woonde ging ik nog wel braaf met het gezin mee naar de kerk.

Ik was toen erg met mijn homoseksualiteit bezig en had geen zin om er nog een conflict bij te krijgen. Maar in de tijd dat ik uit de kast kwam hield het voor mij met die kerk gewoon op. Ik ging in Utrecht studeren en heb daar nooit meer een stap over de drempel van de gereformeerde gemeente gezet. Ik werd wel lid van de reformatorische studentenvereniging en actief binnen de PKN.”

Want homoseksualiteit daar kun je in zwaar orthodoxe kring niet mee aankomen.

“Je kunt er mee aankomen, maar vervolgens wordt er niet meer over gepraat. Zo ging het letterlijk. Toen ik het tegen mijn ouders vertelde was hun eerste vraag: ‘Weet je het zeker?’, en: ‘Gaat het niet over, want vroeger vond je meisjes toch wel leuk’. Daarna heeft het heel lang geduurd voor het gesprek op gang kwam. Voor mij een onzekere tijd: schamen ze zich ervoor? Vinden ze het erg? Zijn ze teleurgesteld? Uiteindelijk wisten ze niet wat ze ervan moesten vinden. Ze hadden geen idee, waren er nooit eerder mee geconfronteerd. Ja, nu gaat het gelukkig beter, Goddank wel.

Ik heb een tijd gedacht: ze willen er niet over praten; waar heb ik ze ook voor nodig. Ik kan mijn eigen leven wel organiseren. Maar diep van binnen gaat het aan je vreten. Uiteindelijk is het gesprek wel op gang gekomen en kunnen ze het beter accepteren.”

Speelde het geloof ook een positieve rol in de ontdekking van je seksuele geaardheid?

“Ja, absoluut. Toen ik verliefd werd op een klasgenoot, een jongen dus, dacht ik in eerste instantie nog: dit is grondig fout. En ik heb ook wel gebeden of God het wilde veranderen. Maar toen dat niet gebeurde en ik ook beter ging begrijpen wat het was, dacht ik: dit is gewoon wie ik ben, en dat is prima zo.

In zekere zin ligt het bij zwaar orthodoxen ook weer wat makkelijker dan bijvoorbeeld in evangelische kring. Als je homo bent, dan is dat de gebrokenheid van de schepping. Daar kun je niks aan doen. Het is jammer voor je en moeilijk, maar je hoeft niet te proberen het te veranderen. Mijn ouders hebben me nooit naar therapie gestuurd of zo. Het heeft natuurlijk wel consequenties: je moet alleen blijven, of op de een of andere manier toch maar zien te trouwen met een vrouw; al is dat laatste mij nooit persoonlijk door iemand voorgehouden. Ik kon mijn geaardheid als zodanig dus redelijk makkelijk aanvaarden, maar voordat ik het punt bereikt had dat ik dacht dat ook relaties goed zijn, daar ging wel langer overheen.

In die tijd was psalm 139 heel waardevol voor mij. Het idee dat God je gemaakt heeft nog voor je goed en wel op deze aarde stond, dat hij van vooraf aan weet hoe je in elkaar zit. Dat vond ik een mooie gedachte. Ik zat nog diep in de kast. Had nog met niemand gepraat over mijn homoseksualiteit. Maar toch ergens had ik het besef: God weet ervan af. Hij heeft mij zo gemaakt en ik ben waardevol in zijn ogen. Ik geef voorlichting op christelijke scholen en vorig jaar begon een docent precies met die psalm. Prachtig.”

Je hebt dus nooit gedacht: ik zet heel dat geloof over boord.

“Nee, geen seconde. Met het geloof an sich heb ik nooit een probleem gehad. Ook omdat ik al een bepaalde vrijheid gevonden had. Het bestaan van God, daar kan ik niet aan twijfelen. Misschien wel omdat het er zo is ingeramd.

Wat ik heb laten vallen is de grote stelligheid. De gedetailleerdheid waarmee je zou weten wat God allemaal van ons wil. Voor mij is geloof meer een kwestie van op weg gaan en praktisch in het alledaagse leven achterhalen wat God van je vraagt, wat goed is of het leven goed maakt.

Maar voor mij is God wel een realiteit, die boven deze aardse realiteit staat. Ik heb een beetje een hekel aan al te grote vrijzinnigheid. Dat associeer ik snel met vrijblijvend zoeken naar zin. ‘Eerst waren er mensen toen was er God’, dat soort denken. Nee, geloof schept wel bepaalde verplichtingen. Niet hoe vaak je zondags naar de kerk moet, of dat vrouwen een rok aan moeten en een hoedje op en ik geloof evenmin dat God SP stemt of een asielbeleid dicteert. Maar dat wij de plicht hebben tot rechtvaardig samenleven en humaan omgaan met vluchtelingen dat ervaar ik wel als een opdracht van het geloof.”

Hoe krijgt dat geloof concreet vorm in je alledaagse leven?

“Wat ik fijn vind aan geloof is de ervaring dat je niet alles uit jezelf hoeft te halen. Ik kan me soms wanhopig verstrikken in grote maatschappelijke problemen zoals dat vluchtelingenvraagstuk. En soms lijkt het wel of het allemaal geen zin heeft wat ik doe. Dan is het goed om te beseffen dat je er niet alleen voor staat. Er is een rechtvaardige God en er is een gemeenschap van mensen die voor dezelfde idealen staan, die de hoop vasthouden en het goede willen. Ik hoef mij daar maar in te voegen.

Maar ik probeer ook wel persoonlijk contact te onderhouden met God. Bijbellezen, gebed, dat probeer ik elke dag even te doen. Al is het maar tien minuten. Ik leef niet alleen voor mezelf. Voor ik slapen ga, neem ik een reflectiemoment: wat heb ik vandaag gedaan, wat heeft de dag mij gebracht?

Ik kan ontzettend perfectionistisch zijn, streng voor mezelf en ambitieus. Maar ik weet inmiddels dat mijn waarde daar niet van afhangt. De huidige tijd is erg individualistisch en vraagt ontzettend veel van ieder persoonlijk. Je moet iemand zijn, je ontwikkelen. Je moet bijna een kunstwerk van jezelf zien te maken. Het mooie aan de kerk en de traditie is, dat daar niet alles van jou afhangt. De woorden en rituelen worden je aangereikt. Je mag meedoen. Je hoeft het niet eens helemaal zelf te geloven. Dat vind ik een geruststellende gedachte.”

 

Zie ook andere interviews in de serie Jonge Denkers.

Bron: Volzin

Theo van de Kerkhof web » Lees ook andere artikelen van Theo van de Kerkhof

 

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.