Onze gevoeligheid is onze glorie en ons lot. Eric Corsius ziet dat mooi verbeeld in kunstwerken waarin de menselijke gevoeligheid voor het kosmisch overweldigende zowel een ervaring van het sublieme als de ervaring van fundamentele eenzaamheid kan zijn.
Door Eric Corsius
Tijdens de hittegolf had ik het geluk te mogen vertoeven op het strand van Oostende. Vóór mij lag de uitgestrekte, zoute Noordzee en achter mij het vlakke Vlaamse land met zijn bittere geschiedenis. In mijn strandstoel las ik Hugo Claus’ ‘Verdriet van België’. Ik zwom af en toe zo ver mogelijk het water op, tot ik bijna werd teruggefloten door de strandwacht. De stilte en het niet al te koude water omgaven mij dan als een aangename donzen deken.
Ik kon me even onttrekken aan de felle warmte, de zwaartekracht en de toeristische drukte - en ik voelde enige jaloezie op al die onzichtbaar om mij heen ronddobberende of behaaglijk over de bodem kruipende, door hun schelp beschermde wezens.
Na een poosje verliet ik de aangename schulp van de zee weer, in het nuchtere besef dat de mens nu eenmaal is geroepen om op eigen benen te gaan en om met open vizier op de wereld af te gaan. We zijn geen week- of schaaldieren, maar gewervelde tweevoeters, gewapend met een gevoelige huid.
Dat laatste is een typisch menselijke paradox: onze lichamelijke en mentale gevoeligheid is kwetsbaarheid en bescherming in één. Aan de ene kant staan we open voor indrukken, ervaren we nabijheid en raken we daardoor ook makkelijk gewond en verwond. Aan de andere kant vangen we tijdig signalen op, ook signalen van gevaar, en kunnen daarop reageren – door ons te verdedigen of desnoods te vluchten.
Dat laatste lukt echter niet altijd. Als een mens dit te vaak meemaakt is gevoeligheid een last en een vloek. Gevoeligheid kan ook een vloek zijn als een mens letterlijk of figuurlijk in de kou staat, als er noch gevaar is noch nabijheid, doch alleen maar leegte om hem of haar heen. Het is de ervaring van de eenzaamheid.
Duizeling
Op het strand van Oostende trof ik een bronzen beeld van Herlinde Seynaeve aan, dat verwees naar een tekening van Leo Spilliaert (1881-1946), die op zijn beurt te zien was in het Oostendse museum MuZee. Het heet De Duizeling en is een variatie op het thema van de eenzaamheid, dat het oeuvre van Spilliaert doortrekt. In MuZee hing De Duizeling (1908) naast De Windstoot (1904) en in de buurt van een schilderijtje van James Ensor (1860-1949), die met zijn Vrouw op de Golfbreker (1880) eveneens de eenzaamheid verbeeldde van de mens die oog in oog staat met de lege ruimte om haar heen.
Ensor en Spilliaert staan in de traditie van romantici als Caspar David Friedrich (1774-1840). De laatste vertolkte met zijn beroemde ‘De wandelaar en het nevelmeer’ het levensgevoel van de kosmische eenzaamheid, de ervaring van het sublieme in de zin van Immanuel Kant.
Ensor en Spilliaert verplaatsen het tafereel van de bergen naar de Noordzee en vervangen de man door een vrouw. Ze lijken het thema ook te radicaliseren tot existentiële eenzaamheid. Met name bij Spilliaert krijgt het gevoel van de leegte iets duisters, hetgeen nog wordt versterkt door de onherbergzame stijl en vormentaal, die herinneringen oproept aan Edvard Munch. Het indrukwekkende en verhevene van het landschap van Friedrich wordt bij Spillaert beangstigend en bedreigend. Het sublieme wordt vijandig. Het avontuur maakt plaats voor de crisis.
Friedrich, Ensor, Spilliaert: ze geven de ontmoeting tussen mens en kosmos op het eerste oog natuurgetrouw weer, ze schilderen hoe een mens zich blootstelt aan de elementen en natuurkrachten. In tweede instantie echter schilderen zij een metafoor van de fundamentele eenzaamheid van de mens, de eenzaamheid die het gevolg is van datgene wat tegelijk haar glorie en haar lot is: de gevoeligheid. Als het de mens duizelt, duizelt het haar vooral voor de afgrond waarmee ze in de wieg wordt gelegd.