Vreemd, dacht Marga Haas, ik ken niet eens haar naam en toch zitten we week in week uit in dezelfde kerk. Maar ineens, bij het wensen van de vredesgroet, valt haar iets in: het zíjn van een mens gaat boven zijn of haar toevallige vorm uit. “Ik leerde haar in dat ene moment kennen als mede-kind van God, als zuster.”