En, een beetje volgehouden met die twaalf interviews over de oeroude brontekst van het christelijk geloof? “Op indringende wijze kwamen de diepte en breedte van de christelijke leer, maar vooral van het christelijke leven anno nu aan de orde, in grandeur en misère, maar ook in inspiratie en reikwijdte voor mensen in alle schakeringen van gelovigheid.” Aldus Willem van de Meiden, naast Theo van de Kerkhof een van de interviewers van de serie. Een slotbeschouwing.

Door Willem van de Meiden

Het afgelopen jaar liet het magazine Volzin twaalf mensen – theologen, pastores, predikanten – aan het woord over de tekst en betekenis voor het leven van nu van de twaalf ‘artikelen’ van het Credo, de Apostolische Geloofsbelijdenis, voor veel christenen in de hele wereld een tekst met gezag. Een oeroude tekst ook, waarvan de wordingsgeschiedenis in de tekstlagen terug te vinden is.

Ik ben benieuwd, als lezer en als een van de interviewers, hoe het de lezers het afgelopen jaar vergaan is, of ze het volgehouden hebben, of de reeks hun voldoende variatie en diepgang heeft geboden.

Om met dat laatste te beginnen voor mijn eigen slotbeschouwing: ik denk dat er weinig series in Volzin – en in andere bladen – zijn geweest waarin op zo’n indringende wijze de diepte en breedte van de christelijke leer, maar vooral van het christelijke leven anno vandaag aan de orde is gekomen, in grandeur en misère, maar ook in inspiratie en reikwijdte voor mensen in alle schakeringen van gelovigheid. En dat dit tot stand is gebracht met als denkstaketsel deze twaalf tekstbrokjes, sommige daterend uit de tweede eeuw van onze jaarvertelling, is een pluim op de hoed voor de bedenkers van deze serie en geeft ook stof tot nadenken over de kracht van zo’n oude tekst.

Vastigheidjes en zekerheidjes

Zelf kom ik niet uit een christelijk milieu waarin de tekst van het credo vaak klonk. In het vrijzinnig-protestantse christendom waartoe mijn ouders zich aangetrokken voelden, mochten belijdenisteksten en andere teksten-met-een-status op veel argwaan rekenen en zij speelden nauwelijks een rol in het godsdienstige leven en zeker niet in de eredienst. De letterlijke tekst van de Bijbel moest er al met een flinke korrel zout genomen worden, laat staan latere constructen als het Credo, de Catechismus, formuliergebeden en dergelijke. De Geest moest er waaien, niet gehinderd door leer en letters. Zelfs over het gebruik van het Onze Vader in voorbeden waren de meningen onder vrijzinnigen ernstig verdeeld. Dat is onder de vrijzinnigen van nu niet anders.

Hoe anders was dat in de kerken van mijn grootouders, waar het wemelde van de vastigheden en zekerheidjes, waar op de zondagochtend ‘de Wet’ werd gelezen en ’s middags de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Ik had niet de indruk dat de inhoud van deze teksten enige rol speelden in de kerkdienst. Ze klonken als mantra’s, als bezweringen, hoogstens naprevelwaardig.

Later ben ik over het gezag van ‘heilige’ teksten in verschillende religies gaan nadenken. Aan de ‘heilige boeken’ is door aanhangers zelfs goddelijk gezag toegekend. De teksten van de Thora zijn in de ogen van deze gelovigen door God aan Mozes, die van de Koran door Allah aan Mohammed ingegeven. Die van de evangeliën zijn de evangelisten ingefluisterd door de heilige Geest.

De verabsolutering van de tekst heeft geleid tot een onderschikking van de inhoud van de tekst aan zijn waarheidsclaim. En in het protestantisme kregen ‘afgeleide’ teksten als bijbelvertalingen, de Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus bijna dezelfde ‘status aparte’ als de Bijbel zelf. Na de Dordtse synode van 1618/’19 sprak men over de Drie Formuleren van Enigheid: de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse Catechismus (1563) en de Dordtse Leerregels (1618-1619): een drie-enigheid die heel wat onenigheid maskeert. En nog altijd wordt zelfs van aspirant-kosters in het behoudende protestantisme gevraagd dat zij “de drie Formulieren van Enigheid onderschrijven”.

Bruikbaar handvat

Het Credo, de Apostolische Geloofsbelijdenis of de Twaalf Artikelen des Geloofs, is een tekst die ontstaan en bevochten is vanaf de derde eeuw van onze jaartelling en de grondslag vormde van de uitgebreidere tekst van de Geloofsbelijdenis van Nicea/Constantinopel. Naar verluidt werden de discussies over details in de tekst van het credo tijdens de Concilies van Nicea (325) en Constantinopel (381) tot in de plaatselijke winkels en horecagelegenheden voortgezet. Het geding om één woord in deze tekst – filioque: dat de heilige Geest voortgekomen is uit de Vader en de Zoon – vanaf de zesde eeuw in de westerse kerken eraan toegevoegd, lag zelfs aan de basis van het grote schisma van de kerk van het Oosten en die van het Westen in 1054.

Van de onaantastbaarheid van deze tekst, althans de tekstvariant die de laatste tijd algemeen aanvaard is in onze kerken, is weinig meer terug te vinden in de bijdrage van de twaalf theologen die geïnterviewd werden voor de serie in Volzin. Van enige eerbied nog wel. De gezongen versie, vooral bekend onder rooms-katholieken-van-huis-uit, kan nog op ontroering rekenen en dat een tekst die het zo lang heeft uitgehouden respect verdient en tot ons onvervreemdbare culturele erfgoed behoort, wordt onderstreept. Van de verstening van de formuleringen noch van de haarkloverijen om de juiste tekstvarianten hebben de geïnterviewden last. Er is onder hen dan ook weinig behoefte om de tekst te veranderen, te moderniseren of bij de tijd te brengen. Want, zo wordt enige malen gesuggereerd, de Bijbel zelf herschrijf je ook niet, al zul je lang niet meer alles voor waar of dierbaar aannemen wat daarin beschreven staat.

Dus is – hoor je de gesprekspartners zeggen – het Credo een bruikbaar handvat om over de inhoud van het christelijk geloof te spreken en dat blijkt ook zeker uit wat zij te zeggen hebben. Het is geen tekst om te negeren en waarom zou je? Maar het is wel een tekst om steeds opnieuw uit te leggen en aan te punten in de context van elke tijd waarin ze uitgesproken worden, ook in die van de tijd waarin wij nu leven. Wat overigens – het was geen onderwerp in de Volzinserie – honderden mensen er de laatste decennia toe heeft gebracht om nieuwe credo’s op te stellen voor de context waarin zij leven, van Palestijnse christenen tot Latijns-Amerikaanse en feministische bevrijdingstheologen, Koreaanse christenen, Native Americans en messiasbelijdende joden.

Scharniersituaties

Wat kun je met deze tekst, waarom zou je hem nu nog gebruiken, zijn het oerwaarheden, levenswijsheden, kun je ze toepassen in je praktijk als voorganger, pastor, gelovige, wetenschapper? De bijdragen in de serie tonen een staalkaart aan mogelijkheden en vormen zo een fascinerende inkijk in de christelijke praxis pietatis anno 2015-2016: van academie tot verzorgingshuis, van kerk tot evangelische basisgemeente en begijnhof.

Over het credo zelf passeren mooie beelden de revue: “twaalf gewrichten waarmee een lichaam kan lopen” (Jozef Wissink), ”uitspraken op de grens van weten en niet-weten” (Henk Schoot), “een levenssfeer waarin je kunt wonen” (Anne-Marijke Spijkerboer), “een marmeren monument om in te bikken” (Victor Bulthuis), “de herkenningstunes van het christendom” (Martien Brinkman). Indringende voorbeelden krijgen we aangereikt hoe de oude woorden verbonden worden met scharniersituaties in een mensenleven, met dementie, ziekte, schuld en vergeving, verlies en levenseinde.

De mensen die aan het woord komen, zijn het er dus grosso modo over eens dat de woorden van de geloofsbelijdenis voldoende houvast bieden om na te denken over geloofsinhoud, ethische kwesties en pastorale keuzen. Of er een waarheid met deze woorden op het spel staat, is voor de mensen die door Volzin werden uitgenodigd – zeker niet representatief voor de christenheid – geen onderwerp van gesprek. Wat niet wil zeggen dat er voor hen geen werkelijkheid mee verbonden zou zijn.

Weten we nu meer over het credo? Ja en nee, maar meer ja dan nee. Anders dan in uitleggende geschriften, vind je in deze reeks ‘getuigenissen’, want dat zijn het, een prachtig gevarieerd scala aan moderne geloofsbeleving en leerstellige en pastorale praktijkverhalen, die de moeite waard zou zijn om in een (oecumenisch!) catechetisch boekje uitgegeven te worden.

Doopformule

Er is één kwestie die niet met naam en toenaam in de reeks aan de orde komt, maar wel impliciet. Dat is het woordje ‘ik’ waarmee de Nederlandse tekst begint: ik geloof… De waarschijnlijke oervorm van de tekst is een met de doop verbonden ‘antwoord’ van de dopeling. Het ‘Vader’, ‘Zoon’ en ‘Heilige Geest’ van het credo correspondeert het ‘Vader’, ‘Zoon’ en ‘Heilige Geest’ van de doopformule. Met de woorden ‘ik geloof’ schrijft de dopeling zich in in de geloofsgemeenschap waartoe hij/zij nu behoort, schrijft het individu zich in in het collectief.

Dit antwoordkarakter van het credo wordt fraai weergegeven in de oudste Nederlandse tekst, de Utrechtse doopgelofte uit de achtste eeuw, waarin de dialoogvorm wordt gebruikt in het gesprek tussen doper en dopeling: Geloof je in God, de almachtige Vader? Ik geloof in God, de almachtige Vader. Geloof je in Christus, Gods zoon? Ik geloof in Christus, Gods zoon. Geloof je in de Heilige Geest? Ik geloof in de Heilige Geest. Opvallend is dat aan deze tekst de ‘verzaking’ voorafgaat: het afzweren van het geloof in de oude goden en in de duivel.

Zo’n ‘verzaking’ heeft het credo niet – de verzaking zou ook moeilijk universeel verwoord kunnen worden: wat of wie zouden we allemaal niet moeten verzaken voor we de stap naar het nieuwe kunnen zetten? Maar andere vormen van belijdenisteksten, vooral teksten waarin een groep zich in een actuele politieke situatie, waarin een keuze zich opdringt, verantwoordt voor die keuze in een ‘wij geloven…’, kennen die verzaking wel: “daarom verwerpen wij de valse leer…” (Barmer Thesen 1934), “daarom geloven wij niet en verwerpen als dodelijke dwaling…” (Wat wij wel en wat wij niet geloven 1941). Ook de Heidelbergse Catechismus (1563) laat zich in the spur of the moment verleiden tot een oordeel over de ‘paapse mis’ als een ‘vervloekte afgoderij’ (Zondag 30).

Verzet tegen clublied

Ik heb mij bij de ‘wij’-formulering altijd veel meer thuis gevoeld dan bij de ‘ik’vorm, wat me er altijd van weerhouden heeft om in ‘mijn’ kerk ‘belijdenis des geloofs’ te doen. Had ik daar predikant willen worden, dan was ik er nooit onderuit gekomen. Ik kreeg het niet over mijn lippen om mijn ‘ik’ op te geven en te laten schoonwassen, ja oplossen in een met voorgeschreven teksten gevuld collectief bad. Zo sloeg ik een deur dicht van een van mijn beroepsmogelijkheden.

Inmiddels is binnen het moderne oecumenische christendom het meer gebruikelijk geworden dat ‘leden-in-spe’ in velerlei vorm zelf mogen formuleren wat zij graag willen inbrengen in de geloofsgemeenschap en wat zij hopen ervoor terug te krijgen. Daar had ik me destijds ook wel bij kunnen aansluiten. Maar ergens zit er nog een koppigheid in me die zich verzet tegen dit ‘ik geloof’ als collectieve bezwering en clublied. Wat in de twaalf gesprekken in Volzin in alle variatie over tafel is gekomen, sterkt mij in mijn gevoeligheid op dit punt. Het leven heeft houvast nodig, maar laat zich niet vatten in formules.

Bron: Volzin

 

[box type="shadow"]

Magazine Volzin

De serie het credo, die afgelopen jaar in twaalf aflevering op de Bezieling verscheen werd oorspronkelijk geschreven voor het maandblad Volzin. Het magazine Volzin is een blad voor mensen die vanuit een open en nieuwsgierige houding op zoek zijn naar de betekenis van de christelijke inspiratie, voor henzelf en voor de samenleving. Moderne zinzoekers die ook benieuwd zijn naar de bron van waaruit anderen leven. Mensen die denken, voelen en handelen met elkaar willen verbinden. Volzin bestaat sinds 2002 en is opvolger van het katholieke weekblad de Bazuin en het protestantse Hervormd Nederland. Voor meer informatie, abonnementen of het bestellen van losse nummers, zie: www.volzin.nu.

[/box]

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.