In het geliefde genre van de autobiografie staat - hoe kan het ook anders - het 'ik' centraal. Toch kunnen Bijbelse en christelijk autobiografische verhalen op dit punt verrassen, zo merkt Eric Corsius op. In de christelijke autobiografie wordt de eigen persoon gerelativeerd. Het gaat erom "dat ik het huis van mijn ik verlaat om deel te worden van een ander, ruimer verhaal".
Door Eric Corsius
De autobiografie is geliefder dan ooit. Ook ik ben een fan van dit genre. Zo lees ik graag de memoires van een generatiegenoot, om woorden te vinden voor mijn eigen herinneringen en bespiegelingen. Een andere keer wil ik juist onderduiken in een vreemde wereld en me verplaatsen in een auteur uit een heel andere tijd of cultuur. Of ik wil via een autobiografie meer te weten komen over een bepaald tijdvak of een generatie vóór mij.
Een gemeenschappelijk kenmerk van veel zelflevensbeschrijvingen is hun forensische karakter. Dit kan heel verschillende uitingsvormen hebben: zelfverdediging en -rechtvaardiging, bekentenis, schuldbelijdenis, reconstructie, sporenonderzoek, aanklacht, verzoening, afrekening. In de levensverhalen worden plooien gladgestreken of beerputten geopend, een hand uitgestoken of een klap uitgedeeld, al naar gelang. Dit alles kan weerzin oproepen of sympathie: dat is een kwestie van smaak. Al te grote openhartigheid kan bijvoorbeeld innemend zijn, maar ook tenenkrommend.
Fixatie op het ik
Bij alle verschillen staat in de autobiografie de fixatie op het ik voorop. Deze wordt versterkt door het urgentiebesef, dat de kostbare schat van mijn levensverhaal verloren gaat, als ik de oogst niet heb binnengehaald vóór mijn dood. De fixatie wordt ook verhevigd door de panische angst, dat ik mijn eigen versie van mijn levensverhaal niet zal kunnen doorgeven aan volgende generaties. De autobiografie is een gekrenkt gevecht tegen de sterfelijkheid en de vergetelheid en een wanhopig verzet tegen het ondraaglijke perspectief, dat anderen een oordeel vellen over mijn leven, zonder dat ik een weerwoord heb.
Tegen deze achtergrond is het invoelbaar, dat de populariteit van de autobiografie bij schrijvers en lezers ook bedenkingen oproept. Uit zich hierin niet de ik-bezetenheid van onze samenleving en een doorgeslagen ontboezemingscultuur? Etaleren schrijvers, onder het mom van authenticiteit en ‘kwetsbaarheid’, niet al te onbeschaamd hun zielenroerselen? Zelfs De Jaren van de sociaal bewogen Annie Ernaux – die naar eigen zeggen ook schrijft uit revanche! – stuit op ambivalente gevoelens, voor zover er een zeker zelfbeklag in doorklinkt.
Paniek doorbroken
De autobiografie hoeft echter niet noodzakelijk egocentrisch te zijn. Dit blijkt als we nagaan, hoe de Bijbelse en de christelijke traditie vorm heeft gegeven aan het genre – vanaf de Bijbel via de klassieker van Augustinus, de Belijdenissen, tot en met de vele egodocumenten van mystici tot op heden. In de Bijbelse autobiografie wordt de paniek om de eindigheid van het bestaan doorbroken. De eigen levensspanne wordt geopend naar de levens van de generaties vóór dat van de verteller - zo sterk, dat de schrijver zich met die generaties voor hem of haar vereenzelvigt en zodoende deel wordt van een groter ik of wij: ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër…’ (Deut. 26).
In de christelijke autobiografie wordt bovendien de eigen persoon gerelativeerd en ‘gedecentreerd’. De verteller toont, hoe in haar of zijn leven de Ander de boventoon en de hoofdrol heeft gekregen. Dit begint al bij Paulus. In dat opzicht is de christelijke autobiografie een illustratie van de poging om, zoals theologen het hebben geformuleerd, ‘tijdgenoot van Jezus’ te worden – waarbij het er overigens niet om gaat dat Jezus ‘in mijn leven komt’, maar omgekeerd, dat ik het huis van mijn ik verlaat om deel te worden van een ander, ruimer verhaal. De knellende banden van het ik worden zo doorbroken.
Middelpunt
De christelijke autobiografie blijft niet staan bij mijn ziel en zaligheid, niet bij de harde grenzen van geboorte en dood die mijn leven omspannen en niet bij het niet zo bijster interessante ik. Ze kent ook geen angst voor het oordeel van mijn tijdgenoten en de volgende generatie. Het middelpunt van mijn levensverhaal is immers niet de verteller en de rechter over mijn levensloop is niet het publiek, maar Hij die eeuwig barmhartig en trouw was en is: gisteren, vandaag en altijd.