Zelf behoort Eric Corsius tot het kamp van de Bach-snobs, maar eerlijk is eerlijk: Händel is meer in de wieg gelegd voor componist van de verrijzenis. Dat komt goed uit de verf in het stuk ‘I know that my redeemer liveth’. “Dit troostrijke solostuk drukt op lyrische wijze uit dat de opstanding of verrijzenis elke cel van ons lichaam, elk atoom van ons bestaan raakt.”
Door Eric Corsius
Onder muziekliefhebbers woedt al eeuwen een loopgravenoorlog. Het is de strijd tussen de Bach-liefhebbers enerzijds en de Händel-aanhangers anderzijds. De strijd doet in hevigheid niet onder voor de vete tussen de Beatles- en de Stones-gelovigen. Bachianen achten zichzelf fijn besnaard en voorzien van een verheven smaak, terwijl Händelisten prat gaan op het feit dat hun afgod recht uit het hart componeerde. Uiteraard is hier veel zelfstilering - en dus ook zelfspot - in het spel. Bovendien kun je de meeste melomanen een plezier doen met zowel Bach als Händel. Niettemin zal menig Bachliefhebber het luisteren naar Händel altijd gegeneerd legitimeren als een guilty pleasure. Zelf slechts beperkt onderlegd op muzikaal gebied, moet ik toegeven dat ik me aan de kant van de Bach-snobs schaar. Na het beluisteren van de passies van Bach, valt Händels Messiah mij altijd ietwat tegen. Vergeleken bij de lichtvoetige en onaardse siciliano, waarmee ‘de Mattheüs’ opent bijvoorbeeld, is het ‘Behold the Lamb of God’ uit Messiah een muzikale verkleedpartij, waarin de boertigheid zich nauwelijks laat verhelen door de verheven thematiek. Händel blijft een operacomponist – en is als zodanig misschien ook weer onovertroffen.
Componist van de verrijzenis
Misschien echter – ere wie ere toekomt - is Händel meer in de wieg gelegd voor componist van de Verrijzenis of de Opstanding. Zodra dit thema te berde komt, komt de toondichter goed uit de verf. Een dierbaar moment uit Messiah is voor mij dan ook de aria I know that my redeemer liveth, gebaseerd op Job 19, 25-26. Dit troostrijke solostuk drukt op lyrische wijze uit, dat de opstanding of verrijzenis elke cel van ons lichaam, elk atoom van ons bestaan raakt. Hier spreekt het geloof in de opstanding of verrijzenis als een herschepping, waarbij elke zweetdruppel, elke bloeddruppel en elke traan zullen worden verzameld en alle vezels van ons vege lijf in ere zullen worden hersteld. Alle haren op mijn hoofd zullen worden geteld: voor minder doet de Schepper het niet bij de Voltooiing. Zo is het. Amen! Is het een naïef geloof? Misschien wel. Ik zou echter niet weten waarom ik zou geloven, als de Schepper niet onherroepelijk ‘ja’ zou zeggen tegen de materialiteit van zijn maaksel. Een schepper die niets meer te bieden heeft dan een virtuele voltooiing, is een prutser. Een vulgariserende theologie heeft ons echter op- en afgescheept met armzalige opvattingen in dezen. De opstanding van het lichaam is daarin verworden tot een plichtmatige voetnoot en de opstanding vervangen door het zwaktebod van een onsterfelijke ziel In het Eftelinggeloof van de esoterie leeft deze infantiele opvatting nog voort. Met Job 19, met de Paulus van de Eerste Korintebrief en met Händel gok ik er maar op, dat er geen kruimeltje van ons bestaan verloren zal gaan. Als het niet waar is, is het in elk geval een mooi verlangen om voor en van te leven.
Tuingereedschap
Voor mij hoort daar ook een plaatje bij. Dat plaatje wordt geleverd door een lijn in de kunstgeschiedenis, die op een speelse wijze de ontmoeting weergeeft van Jezus met Maria Magdalena bij het graf (Joh. 20). De evangelist vertelt, dat Maria dacht dat Jezus de tuinman was. Daarop voortbordurend maakten schilders als Frangelico en Rembrandt van Jezus meteen maar een hovenier. Is het artistieke naïviteit? Is het humor? Of is het een dappere duiding van het Paasverhaal? Willen de schilders misschien zeggen, dat de Opgestane het lijfelijke en aardse niet als emballage beschouwt, doch met dubbele kracht doorgaat om Adams grond te bewerken voor de vestiging van het Koninkrijk? Dat hij Maria – en in haar alle volgelingen – uitnodigt om daaraan mee te doen? ‘Houd me niet vast!’ zeg hij en kijkt Maria aan alsof hij zeggen wil: ‘Daar staat het tuingereedschap. De bouwers aan het Rijk zijn te herkennen aan rouwrandjes onder de nagels.’