Gisteren, 2 september 2020, overleed op 88-jarige leeftijd kardinaal Ad Simonis. Hij was bisschop en aartsbisschop in misschien wel de meest bewogen periode (jaren zeventig en tachtig) uit de recente Nederlandse rk kerkgeschiedenis, getekend als die was door een felle polarisatie. Achteraf moeten we zeggen dat Simonis vooral een bemiddelaar was. Of, zoals anderen wel hebben gezegd, de ‘nationale dorpspastoor’. Niet omdat hij zelf van standpunt veranderde, maar omdat nieuwe kerkleiders nog conservatiever werden dan hij. In 2014 publiceerde journalist Ton Crijnen een zeer lezenswaardige biografie over Simonis. Bij wijze van in memoriam volgt hier de eerder gepubliceerde recensie van die biografie door kerkhistoricus Lodewijk Winkeler.
Door Lodewijk Winkeler
“Wanneer die plicht uit mijn leven zou verdwijnen, viel daarmee een substraat weg waardoor ik onzeker zou worden”, zegt Simonis ergens. Het gaat gewoon over brevieren (dagelijks bidden uit een gebedenboek, red.), maar het geldt, volgens veel betrokkenen, voor het hele doen en laten van de kardinaal. Eigenlijk is het een hele aardige man, maar je moet niet aan de leer van de Kerk komen, want dan wordt hij principieel, dogmatisch zelfs.
Met de lijvige biografie van kardinaal Ad Simonis heeft Ton Crijnen een onthullend beeld geschreven van de ontwikkelingen in katholiek Nederland sinds het Tweede Vaticaans Concilie. In deze ontwikkelingen heeft Simonis onmiskenbaar een rol gespeeld, vaak met tegenzin, maar altijd trouw aan wat de Kerk zijns inziens van hem vroeg. Alles komt langs: het Vaticaans Concilie, het Pastoraal Concilie, de oppositie tegen de benoeming van Simonis in Rotterdam en Gijsen in Roermond, de vooruitstrevende oppositie – Mariënburgvereniging, Acht Mei Beweging – het pausbezoek in 1985, zijn benoeming tot aartsbisschop, zijn problemen met de media, zijn opvolging door Wim Eijk, onthullingen van seksueel misbruik en het rapport Deetman.
Fascinerend beeld
Veel archieven zijn voor Crijnen gesloten gebleven, en een eigen archief heeft Simonis nooit bijgehouden. Maar daar staat tegenover dat Crijnen zich een ervaren onderzoeksjournalist betoont en dat bovendien ruim zestig betrokkenen hem meer of minder uitvoerig te woord hebben gestaan. En dat levert een fascinerend beeld op van de hoofdpersoon en bovendien een hele reeks kleine onthullingen over talrijke aspecten van het optreden van Simonis gedurende zijn lange kerkelijke carrière.
Over dit alles en nog veel meer heeft Crijnen de kardinaal in dertig lange gesprekken bevraagd. Uit die interviews komt helaas niet echt veel. Talloos zijn de passages waarin Simonis de scherpe kanten van gebeurtenissen en besluiten afslijpt of zich dingen niet goed meer herinnert. Het is ook een beetje zijn karakter: Simonis was geen beleidsman, en liet, zeker als aartsbisschop, veel aan zijn vicarissen en staf over. Hij had zijn hoofd vooral bij de verkondiging van het evangelie en de kerkelijke leer. Bij vormselvieringen was hij, zo getuigen verschillende zegslieden, op zijn best. De lezer kan daar, zeker vorderend in dit boek, nog begrip voor opbrengen ook. Simonis is gewoon een aardige man (“ik dacht: laat de paus nou even rustig koffie drinken”), die behoefte heeft aan houvast in de moderne samenleving en een notoir gebrek aan mensenkennis tentoonspreidt.
Maar dan zijn er passages waar echt iets misgaat. Crijnen komt dan met onweerlegbare bewijsstukken of getuigenissen, die Simonis vervolgens glashard ontkent. Zo houdt Simonis nog steeds vol dat hij Jo Gijsen pas kent sinds begin jaren zeventig, terwijl er getuigen zijn – inclusief Gijsen zelf – die zeker weten dat Gijsen en hij elkaar al sinds medio jaren vijftig kenden.
Crijnen laat deze en dergelijke zaken maar rusten, en zet de beide versies gewoon naast elkaar. De lezer trekt zijn eigen conclusies wel. Maar het zet de lezer ook aan het denken: wat is de historische waarde van deze interviews dan eigenlijk?
Vroom kind
Niettemin slaagt Crijnen er voortreffelijk in de ontwikkeling van de mens en priester Simonis op de lezer over te brengen. Hij wijst een aantal momenten aan, die het denken en aanvoelen van Simonis sterk beïnvloed hebben. Simonis groeide op in een goed, zeker niet streng, katholiek gezin. Hij was een vroom kind maar, zegt hij relativerend, “voor een groot deel uit plichtsbetrachting”. Na zijn seminarie-opleiding en enkele kapelaansjaren studeerde hij Bijbelwetenschappen in Rome, waar hij het Tweede Vaticaans Concilie van nabij meemaakte. Het progressieve lobby-werk van de secretarissen van de Nederlandse bisschoppen stuurde hem uit reactie in een conservatieve en cultuurpessimistische richting: in de Nederlandse kerk heerste “modernistische rimram en afbraakpolitiek”. Zijn studiegenoten vonden hem wat drammerig. Toen hij bij terugkomst in Nederland ook nog eens een benoeming als exegeet aan het grootseminarie aan zijn neus voorbij zag gaan vanwege zijn conservatieve opvattingen, begon hij zich eenzaam en geïsoleerd te voelen, al was hij in zijn parochie buitengewoon populair om zijn toegankelijkheid en sociaalvoelendheid.
Bemiddelen
Eenmaal bisschop van Rotterdam overleefde hij de conflicten met zijn vooruitstrevende staf zonder hen te ontslaan (!), en werd hij in de loop der jaren wat milder en pragmatischer, vooral toen hij als voorzitter van de bisschoppenconferentie moest bemiddelen tussen vooruitstrevende en star-conservatieve bisschoppen. Zelfs Gijsen slaagde er in Simonis als collega van zich te vervreemden. Uiteindelijk eindigde Simonis zijn carrière als een “aimabele brombeer, die met enige regelmaat kwam vertellen hoe het niet moest”.
De biografie van kardinaal Ad Simonis is een buitengewoon leesbaar, hier en daar onthullend boek geworden. Dat de kardinaal de ruimdenkendheid heeft opgebracht om alleen zijn eigen uitspraken te autoriseren, siert hem. Maar met zijn terughoudendheid bederft hij zijn eigen biografie ook wel een beetje.
-------------------------------
Ton Crijnen, Kardinaal Ad Simonis. Kerkleider in de branding. Een biografie, Valkhof Pers, 2014, 135 blz., € 39,50.
Lodewijk Winkeler is hoofd van het Katholiek Documentatie Centrum van de Radboud Universiteit Nijmegen.