Paulien van Bohemen is pastor in een verpleeghuis. Zij tekent scenes op uit het dagelijks leven aldaar. "Albert was mijn alles."

Door Paulien van Bohemen

“Het is goed wonen hier.” Ze kijkt om zich heen in haar appartement. “Maar het kan altijd beter. Na de dood van mijn man kon ik niet in mijn huis blijven wonen. Toen ik hier voor het eerst kwam, zeiden de zusters, dat ik mijn kamer het beste kon inrichten met spulletjes van thuis. Dan zou ik sneller gewend zijn. Nou, op de dag dat ik hier kwam wonen, hielp een zuster mij met inrichten. Toen ik Albert uit de transportbox haalde, begon ze te gillen. Ze riep dat dat enge beest onmiddellijk weg moest. Ik begreep er niks van. Hoe kun je nou bang zijn voor een leeuw? Een opgezette nog wel. Hij deed niks hoor: hij was dóód! Jammer genoeg. Ik mis hem nog elke dag. Nu staat ie bij een verzamelaar, ik heb alleen nog een foto van hem.

Ik kende Albert al vanaf zijn geboorte. Hij woonde in Safaripark Beekse Bergen, waar ik werkte. Hij was heel avontuurlijk. Toen hij bijna volgroeid was, klom hij in een hoge boom. Hij viel en brak zijn heup. Ik verzorgde hem en nam hem sindsdien aan het einde van elke werkdag mee naar huis. Wij samen in de auto. Albert lekker op de achterbank van de Mercedes, en ik die hem vol trots bekeek in mijn achteruitkijkspiegel. In de zomer reed ik vaak met open dak. Als we bij een stoplicht stonden, trokken andere weggebruikers wit weg als ze Albert zagen. Ze probeerden weg te komen via de middenberm. Of ze reden van schrik achteruit en botsten tegen de auto achter hen. Dan moest ik in mezelf lachen. Want al die paniek was nergens voor nodig. Mijn Albert was een schatje. In het weekend zaten we meestal op de plaats achter ons huis. Dronk ik koffie, terwijl hij zich uitgebreid lag te wassen in de zon. Soms brulde hij. Een machtig mooi geluid.”

Ze werpt een blik op de ingelijste foto van de leeuw en begint te giechelen. “Ik weet het nog heel goed: op een zaterdagmiddag brak er brand uit in de slaapkamer van de buren. Die zat aan de achterkant van hun huis. De brandweer belde bij ons aan of ze vanuit onze achterplaats mochten blussen, want dan konden ze er beter bij. Ik deed de poort open en drie brandweermannen renden achter elkaar de plaats op met zo’n zware, rode blusslang. Toen ze Albert zagen, lieten ze alle drie tegelijk de slang uit hun handen vallen, en stormden net zo hard de poort weer uit. Tja, ik was even vergeten te zeggen, dat Albert er zat, maar dat er niks kon gebeuren.” Ze staat op en pakt de foto uit de vensterbank. Met haar wijsvinger strijkt ze over het glas. “Albert was mijn alles. Je moet weten, mijn man was heel vaak in het buitenland voor zijn werk. Maar ik wilde niet zo’n jankerig vrouwtje worden. Albert was dus een geschenk uit de hemel. En ik geef toe: hij was voor mij ook een beetje het kind dat we zelf niet konden krijgen.”

Trakteer de redactie op een kopje koffie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.