Deze maand is herdacht dat 75 jaar gelden, op 20 juli 1944, de groep rond graaf von Stauffenberg een mislukte aanslag pleegde op Hitler. Wat als die aanslag wel gelukt was? Zou dat een zegen zijn geweest of juist niet?
Door René Grotenhuis
Ik was deze vakantie in Duitsland, langs de Oostzeekust in het noorden van het land, deels in wat voor 1989 West-Duitsland was, deels in wat toentertijd Oost-Duitsland was. Ik verdiepte me in de geschiedenis van het netwerk van Hanzesteden als een soort Europese vrijhandelszone ver voordat de Europese Unie werd geboren. Ik ontdekte hoe dat deel van Duitsland van Duitse in Zweedse, in Deense en tenslotte weer in Duitse handen overging. Het is een land waar de geschiedenis nooit ver weg is.
In het licht van de geschiedenis
Ik was er eind juli en het was op 20 juli van dit jaar 75 jaar geleden dat de mislukte aanslag op Hitler plaatsvond door een groep rond graaf von Stauffenberg. Ik las in een van de Duitse kranten een beschouwing over die aanslag die me verraste en in zeker zin ook schokte. De schrijver kwam tot de voor mij opzienbarende conclusie dat het in het licht van de geschiedenis goed was dat die aanslag mislukt was. Zijn redenering was ongeveer als volgt. In juli 1944 was er in Duitsland nog geen breed besef en erkenning van de morele misdadigheid van het regime. De groep rond von Staffenberg, vooral bestaande uit hoge militairen en vertegenwoordigers van de Duitse adel, wilde een eerzame vrede voor Duitsland. De beoogde nieuwe legerleider riep in zijn voorbereide toespraak na de aanslag de militairen overal in Europa op hun werk te blijven doen en de eer van het Duitse leger hoog te houden. Hitler was een ontspoorde leider en de aanslag op hem was daarom gerechtvaardigd zodat Duitsland eervol en met opgeheven hoofd de oorlog kon beëindigen. De totale vernietiging van Duitsland, zo concludeerde de schrijver, was noodzakelijk om Duitsland te doodringen van haar morele misdadigheid.
Ik heb tijd nodig gehad om dit artikel tot mij te laten doordringen en me af te vragen of deze redenering hout snijdt. Zijn analyse van de intenties van de aanslagplegers en hun opvattingen over het einde van de oorlog is goed gedocumenteerd evenals de gedachte dat Duitsland in juli 1944 nog niet bereid is om zijn morele duisternis toe te geven. Dat zou kunnen leiden tot de gedachte dat Duitsland nu een partner is in een vreedzaam Europa is omdat de aanslag op Hitler mislukte en dat wij daarom nu al 75 jaar in vrede kunnen leven.
Instrumenteel denken
En toch verzet alles in mij zich tegen deze gedachte. Allereerst omdat het onverdraaglijk is om de doden - vermoorde Joden, gesneuvelde militairen, gebombardeerde burgers in Dresden en Keulen - die tussen 20 juli 1944 en 8 mei 1945 vielen te accepteren als onvermijdelijk ten behoeve van de noodzakelijke catharsis van Nazi-Duitsland. In de christelijke traditie laat de waarde van het menselijk leven zo’n instrumenteel denken niet toe. Het maakt de mens tot offer op het altaar van de geschiedenis.
De gedachtegang laat wat mij betreft ook geen ruimte aan de geschiedenis zelf, alsof er geen andere weg zou zijn geweest om in Duitsland tot het besef van de eigen duisternis te komen. Omdat geschiedenis ook altijd Gods geschiedenis is, staat ze ten principale open voor een wending ten goede. Omkeer (bekering) is altijd mogelijk, we zijn nooit gedoemd om een bepaalde weg te gaan. Menselijke vrijheid betekent dat we altijd in staat zijn om tot nieuwe keuzen te komen en ons bestaan een andere wending te geven.
Ongetwijfeld was de geschiedenis van Duitsland en Europa anders verlopen als de aanslag gelukt was. Maar het is een gesloten opvatting van geschiedenis dat deze alleen op één manier kan plaatsvinden en om vanuit het vreedzame heden gebeurtenissen uit het verleden als noodzakelijk en enig mogelijk te zien om zover te komen.