Dat leven genade is, een gave Gods. Dat is een diepe christelijke overtuiging. Maar kun je die genade ook ervaren. Trees Verstegen vroeg het voor haar promotieonderzoek aan een dertigtal katholieke vrouwen. Zij ervoeren genade in moeilijke situaties in het leven van alledag. Toch blijft genade een moeilijk begrip in onze tijd. Heeft onze cultuur een blinde vlek  voor het onbeheersbare? Of hebben geloof en theologie een waarde in huis die ze maar niet over het voetlicht gebracht krijgen?

Door Theo van de Kerkhof

22578‘Zomaar’, staat er op sommige kaartjes bij een bos bloemen. Het is niet voor je verjaardag, niet omdat je verhuisd bent, of geslaagd voor een examen. Je krijgt die bos bloemen zomaar, gratis, voor niets. Dat ‘zomaar’ is een belangrijke notie in het christelijke wereldbeeld. Het leven is een gift. Alvorens wijzelf iets tot stand brengen is het leven ons gegeven. Binnen het geloof en de theologie krijgt die notie onder meer uitdrukking in het woord genade.

Pastor en theoloog Trees Versteegen promoveerde afgelopen voorjaar op dat onderwerp. Geleefde genade, luidt de titel van haar proefschrift. Bijzonder aan haar onderzoek is dat ze niet alleen een bibliotheek aan theologische boekwerken doorploegde. Bovenal ging zij te rade bij de ervaringen van vrouwen: Een bijdrage aan de theologie van genade vanuit ervaringen van katholieke vrouwen, aldus de ondertitel van haar boek.

Geen ander woord
Maar wat is die genade nu eigenlijk? Het begrip resoneert niet bepaald in het alledaagse spraakgebruik. Heeft Versteegen niet een eigentijdser woord bij de hand? “Laten we dat nu eens lekker niet doen”, is haar wat tegendraadse reactie. “Genade is een woord waarover we in het geloof beschikken en genade is genade. Dat drukt iets uit waar niet zomaar een ander woord voor is. Je hebt hetzelfde met een woord als barmhartigheid. Zo’n woord draagt eigen betekenislagen in zich.”

Dat we dergelijke woorden niet meer verstaan is op zichzelf al betekenisvol, vindt Versteegen. Het wijst in de richting van een blinde vlek in onze cultuur. In alles wat we doen zit ook een moment van het onbeheersbare. Kunnen we het onbeheersbare nog een plaats geven? Maar, zo erkent ze, het ligt niet alleen aan de moderne cultuur dat een begrip als genade zo afwezig is: “Je kunt ook zeggen: blijkbaar hebben wij theologen en gelovigen iets van waarde in huis dat we maar moeizaam beschikbaar kunnen maken voor de huidige samenleving. Misschien moeten theologen iets trotser zijn op hun professie en op wat zij te bieden hebben.”

Het alledaagse leven
Het gesprek vind plaats bij pastor Versteegen thuis aan de keukentafel. En dat is waar volgens haar de genade ook hoort. Direct in het dagelijkse leven. Daar aan de keukentafel cirkelen we samen rond het begrip. Misschien wel de laatste keer dat het woord ‘genade’ in alle Nederlandse kranten stond, was na de moord op Theo van Gogh. Hij had zijn moordenaar om genade gesmeekt. “Maar dat is het Engelse mercy (mededogen, vergiffenis)”, zegt Versteegen. “Dat aspect heb ik uit mijn onderzoek laten vallen. Het Engels kent twee woorden, mercy en grace, die in het Nederlands samenkomen in het ene woord ‘genade’. Mijn onderzoek gaat over grace. Genade heeft te maken met een evenwicht tussen wat je zelf in gang kunt zetten en wat je gegeven wordt. Die balans tussen inzet en gave is kenmerkend voor de genade-ervaringen waarover de vrouwen vertellen. Het gaat, zeg maar, om een beetje van Maggi en een beetje van jezelf”.

In de opgetekende verhalen kwam herhaaldelijk het woord ‘lukken’ naar voren. Versteegen: “Je bent bezig in de keuken, met een recept. Je roert in de pan, nog een beetje van dit, een beetje van dat. En dan is het klaar en het is gelukt. Of je bereidt een feest voor. Dan moet er veel goeds samenvallen. Achteraf kun je dan zeggen het is gelukt. Je doet je best, maar los van de eigen inspanning is er altijd dat onbeheersbare dat je wel of niet toevalt. ‘Lukken’ is ook iets dat je achteraf vaststelt. Het is een evaluatief begrip. Ook die connotatie speelt mee in het genadebegrip. Achteraf zeggen de vrouwen: ‘dat was een moment van genade.’”

Gewoon en complex
Over wat voor soort ervaringen gaat het dan? De rode draad die Versteegen destilleerde: “Het gaat om situaties die heel gewoon en alledaags zijn en tegelijk complex. De situatie wordt in eerste instantie als onoplosbaar gezien. En dan keert de situatie zich toch ten goede; er is transformatie, in- of extern. Of de omstandigheden veranderen, of er gebeurt iets met jezelf waardoor je anders in de situatie komt te staan. Niet dat al je problemen zich oplossen, maar voor even is er voortgang. Het kan gaan om financiële zorgen, over werk, over relaties, rouw en verlies, of gezondheid. Een oma vertelt hoe ze haar kleindochter wist te troosten in het verdriet over de echtscheiding van haar ouders. Dat ze daar samen op de bank zo goed over hadden kunnen praten; dat het kleinkind zich zo getroost voelde, dat beleefde die oma als een moment van genade.”

Natuur en bovennatuur
Als er iets veranderd is in de recente genadetheologie vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw, dan is het wel dat de genade is neergedaald. Natuur en bovennatuur zijn als het ware meer in elkaar geschoven. Het heilige, het mysterie van het geloof is te vinden in het alledaagse leven zelf. Geloven is voor Versteegen “een kwestie van perspectief”, een andere kijk op hetzelfde. Een bovenwereld die, als het betere deel van de werkelijkheid, daarginds ver weg is, die voorstelling is haar vreemd geworden. En dat herkent zij ook bij de vrouwen uit haar onderzoek. “Genade-ervaringen zijn geen plotsklapse bliksemflitsen van boven. Het is altijd de buurman die langskomt; het kleinkind dat getroost wordt. ‘God heeft geen andere handen dan onze handen’.” Die uitspraak van de theologe Dorothee Sölle zit diep verankerd in het denken van de respondenten.

Ja, Versteegen weet ook dat in sommige new-agestromingen de bovennatuur weer helemaal terug is. Mensen zoeken contact met overledenen, met geesten, met engelen; er wordt gechanneld met gene zijde. Het is niet een voorstellingswereld waar ze veel mee op heeft: “Natuur en bovennatuur zijn voor mij geen categorieën meer. Waar God dan woont? Ik weet niet waar God woont en ik kan goed leven met dat niet-weten. Sterker nog: ik vind dat niet-weten van groot belang. God staat niet ter beschikking. Zo van: ik trek een blik open en daar zit God in. Zo’n simplistische voorstelling schuiven atheïsten je graag in de schoenen. Alsof ik als gelovige denk dat God een mannetje is dat bij mij aan tafel zit en mij precies zegt wat ik moet doen. Zo’n gelovige ben ik in ieder geval niet.”

Toch is geloven niet iets vaags of abstract, noch voor Versteegen noch voor de vrouwen uit haar onderzoek. “Ondanks dat niet-weten, leef ik als gelovige in vertrouwen op God, in het vertrouwen dat er steeds weer nieuwe mogelijkheden op mijn pad komen, dat het goed komt.”

De ‘aanraakbaarheid’ van het goddelijke komt ook in haar onderzoek naar voren. “Waarom zou ik een rozenkrans bidden? Ik kan ook heel goed bidden bij het erwtjes doppen”, zegt een van de oudere respondenten. De volksreligiositeit is Versteegen lief. Ook daar ziet ze die nabijheid en vertrouwelijkheid in de omgang met het goddelijke. “Geloven is een weg die je gaat, een koers, een richting in het leven en dat is concreet.”

Lijden op de agenda
Typerend voor een christelijke levensweg is dat je het lijden niet wegmoffelt, vindt de theologe. “Het christendom heeft het lijden op de agenda gezet.” En misschien is dat wel de grootste sta in de weg in de omgang met de moderne cultuur. Onze cultuur heeft moeite met de lijdensvolle kanten van het leven.

“Als ik hier over de daken in die tuintjes kijk, zie ik overal Boeddhabeeldjes staan. Op een wat vervreemde manier staat daar een ultiem religieus symbool naast de tuinlamp. Vertaald naar onze christelijke cultuur zou daar eigenlijk een kruisbeeld moeten staan, een lijdende Christus. Maar wie wil dat in zijn tuin? Mensen zoeken juist het mooie en vredige van Boeddha. Geloof wordt tegenwoordig geassocieerd met het zachte, stille en serene. Maar de christelijke God is eerder in het rommelige en chaotische van alle dag te vinden. Misschien heeft het ook met karakter te maken, maar voor mij is geloven eerder een woeste zee, dan een gladde oceaan.”

Versteegen heeft moeite met een al te lieve, zuivere religie. “Door de media zien we tegenwoordig het lijden van heel de wereld langskomen. En mensen vechten vaak in hun eentje tegen het verdriet en de moeilijkheden in hun eigen leven. Ik zie dan weinig verbinding tussen dat leedvolle alledaagse leven en die zachte, lieflijke spiritualiteit.”

Individuele context
Eén van de opmerkelijke uitkomsten van haar onderzoek was dat de situaties van genade vaak in een individuele context plaatsvinden. In situaties waarin de vrouwen het gevoel hadden alleen gelaten te zijn of er alleen voor te staan. De feministische theologie en bevrijdingstheologie leggen juist veel nadruk op gemeenschap. Genade is daar vooral een begrip uit een sociale context van bevrijding. De beroemde bevrijdingstheoloog Leonardo Boff bijvoorbeeld wijst individuele genade resoluut af. Versteegen: “Mijn respondenten noemen die sociale context nu juist helemaal niet. Misschien is dat wel tekenend voor onze westerse samenleving, waarin het individu wordt overgelaten aan zichzelf .”

Meewerken met de genade
Een andere bevinding: traditioneel ligt in het theologische begrip genade de nadruk op het ontvangende en passieve. Voor de vrouwen in het onderzoek van Versteegen is genade niet louter passief. Ook de traditie kent wel de notie van ‘meewerken met de genade’, maar de vrouwen in het onderzoek zetten dat aspect zwaarder aan. Je moet er voor open staan, je best ervoor doen. Iemand zegt zelf ‘Genade moet je veroveren.’

Klinkt daarin onze maakbaarheidscultuur door? Het gevoel dat wijzelf het leven moeten beheersen; dat het misloopt als wij niet zelf het leven maken? Versteegen: “Dat verband legt ik niet een-twee-drie. ‘Veroveren’ zegt eerder iets over de moeilijke omstandigheden waarin de genade beleefd wordt dan over onze ‘maakbaarheidscultuur.’ En dan: je moet niet vergeten dat de oudere vrouwen uit mijn onderzoek uit een tijd stammen waarin er alleen maar afhankelijkheid was. Als de vrouwen meer autonomie aan de dag leggen, spreekt daaruit vooral ook een bevrijdende kracht. Het is een teken van emancipatie.”

“Ik zie die ideologie van het maakbare leven wel op een andere manier. We leven in een ‘Gamma-cultuur, een doe-het-zelf-samenleving. Dat zie je op allerlei vlakken. Wie ziek wordt, raadpleegt internet en gaat zelf aan het dokteren. Op religieus vlak zie je de knip-en-plak-spiritualiteit. Nee, dat vind ik niet in alle opzichten winst. Er is veel verschraling van rituelen en een platheid in verwoordingen. Blijkbaar ontbreekt er iets in de beschikbaarstelling van het geloof is onze cultuur, waardoor mensen zich alleen gelaten voelen en zeggen: dan doe ik het wel zelf.”

Het probleem zit hem volgens Versteegen niet zozeer in de zelfwerkzaamheid, als wel in het feit dat er zo weinig verbinding is tussen de geleefde spiritualiteit enerzijds en het geloof van de academische theologie anderzijds . “Zelf heb ik die verbinding wel altijd gezocht. Wat hebben mensen nou te vertellen, wat zeggen ze nou precies. De theologie kent het begrip traditioning. Mensen vullen traditionele geloofsbegrippen al levend met nieuwe betekenissen. Dat geeft dynamiek. Mensen hebben geloof nodig, maar het geloof heeft ook mensen nodig.”

Trees Versteegen2◊ Trees Versteegen (1956) werkt sinds 1985 als pastor, onder meer in een armoedeproject, in het bezinningscentrum de Zwanenhof en als geestelijk verzorger voor religieuzen. Op dit moment is ze pastoraal werkster in de parochie Frater Andreas in Tilburg. Afgelopen voorjaar promoveerde zij op het proefschrift: Geleefde genade. Een bijdrage aan de theologie van genade vanuit ervaringen van katholieke vrouwen, Narratio, 314 blz., € 27,50.

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.