De geloofsbelijdenis, oftewel de twaalf artikelen van het geloof is een klassieke, kernachtige en gezaghebbende samenvatting van het christelijk geloof. Over de geloofsbelijdenis maakt Theo van de Kerkhof momenteel een serie interviews voor het magazine Volzin: ieder geloofsartikel komt aan bod. Waar gaan ze over? En wat hebben deze eeuwenoude formuleringen ons nu nog te vertellen? Theoloog Jozef Wissink bijt de spits af. 'Twaalf gewrichten waarmee een lichaam kan lopen', zo omschreef hij geloofsbelijdenis ooit. (Aflevering 1)
Door Theo van de Kerkhof
“Tijdens een retraite voor zusters moet ik wel eens een gedicht of liedtekst uitleggen. Een enkele keer ontdek je dan dat zo’n tekst daar eigenlijk niet tegen bestand is: hij brokkelt. Bij een goede dichter ervaar je meestal het omgekeerde. De tekst wordt sterker als je er aandacht aan schenkt. Dan zie je: dit is een verdomd goed gedicht. Zo is het ook met de geloofsbelijdenis. Hoe meer ik erop studeer hoe meer ik besef om wat voor een klassieke tekst het hier gaat.” Jozef Wissink is priester en emeritus hoogleraar praktische theologie aan de Tilburg School of Theology. Voor het tijdschrift ‘In uw midden’ schreef hij twaalf korte beschouwingen over de apostolische geloofsbelijdenis. De juiste persoon dus om de aftrap mee te doen voor een nieuwe interviewserie, over het credo.
Gebruikstekst
De apostolische geloofsbelijdenis, het credo, oftewel ‘de twaalf artikelen van het geloof’, is een van de drie gezaghebbende belijdenissen van het christendom, naast die van Athanasius en de geloofsbelijdenis van Nicea-Calcedon. In de oostersorthodoxe kerken is die laatste het meest gezaghebbend. In de Latijnse (westerse) kerk staat de apostolische bovenaan. Het credo is een gebruikstekst voor de liturgie. Hij is eenvoudiger dan de twee andere geloofsbelijdenissen die meer het resultaat zijn van dogmatische twisten. Wissink: “De Nicea-tekst is nog wel te zingen, maar die van Athanasius (die overigens niet van de vierde-eeuwse kerkvader zelf is) is veel meer een theologisch traktaat.”
Wie de auteur is van de apostolische geloofsbelijdenis is onbekend. Het is een anoniem product, waarschijnlijk van Romeinse oorsprong. “Misschien gemaakt door een bisschop van Rome of door een liturgische werkgroep avant la lettre.” Hoewel de tekst in zijn huidige vorm pas sinds de achtste eeuw bekend is, gaat de oerversie terug tot de tweede eeuw. “Hippolytus van Rome (170-235) maakt al melding van een belijdenis die erg op het Apostolicum lijkt.”
“Waarschijnlijk werd de tekst oorspronkelijk gebruikt in de doopliturgie. De (volwassen) dopeling wordt gevraagd om de essentie van het christelijk geloof te beamen. Een afgevraagde belijdenis dus: ‘Geloof jij in God, de almachtige Vader? Waarop de dopeling dan antwoordt: ‘ja, ik geloof’.
Dat verklaart tevens het opmerkelijke gegeven dat de tekst in de eerste persoon gesteld is: ‘Credo - Ik geloof’, terwijl het toch de weergave is van wat de gemeenschap belijdt. In die zin was ‘Credimus - Wij geloven’ voor de hand liggend geweest. Maar nee, ‘Ik geloof’. En zo bidden we het nog steeds als we in de paasnacht gezamenlijk ons geloof belijden. Ik vind die dubbelheid wel mooi. De tekst zegt waar wij als gemeenschap aan hechten. En tegelijk is de daad van het beamen persoonlijk, dat kan niemand van je overnemen.”
Vreemde tekst
Maar waarom zou je vasthouden aan zo’n oude vreemde tekst? Kunnen we niet beter in hedendaagse taal zeggen wat we als christenen geloven? Wissink: “Dat moeten we zeker óók doen, maar bronteksten zijn, net als de Bijbel, toch de teksten waarin een gemeenschap haar kern bewaart. Zo onthouden wij onze oorsprong. En juist in die vreemdheid kunnen dingen verscholen liggen die wij nu misschien over het hoofd zien. Je hebt een ijkpunt in handen. Iedere tijd kan zich afvragen ‘hebben we alles nog. Of zijn we onderweg iets kwijtgeraakt?’”
Een brontekst dus, een bondige samenvatting van wat de christenheid gelooft. Wat is dat geloof dan dat zo kernachtig in het credo vervat ligt? Het credo, zegt Wissink, is geschoeid op de leest van de drie-ene God: Vader, Zoon en Geest. Het is een compacte tekst die niet alles van het geloof expliciet benoemt, maar waarin alles wel geïmpliceerd ligt. Achter ieder woord gaat een wereld schuil. “Op een bepaalde manier probeert de tekst alles te vatten en tegelijkertijd wordt het meeste goed im Frage gelassen. En zo hoort het ook in de beste traditie van de negatieve theologie.”
Lovestory
Wissink loopt een aantal aspecten langs; opent hier en daar een luikje naar die wereld achter de woorden. “In geloofstaal zit een dubbelheid: we drukken erin uit wat ons gegeven is, hoe het leven zich aan ons voordoet. Maar tegelijk zeggen we daarmee wie we zelf zijn. Allereerst zeggen we dat we gelovige mensen zijn. Dat is meer dan zeggen ‘God bestaat’. We zeggen dat we naar God toe willen leven.”
“Als christenen over God spreken, dan bedoelen ze die van Jezus van Nazareth. En daaraan zit weer heel de geschiedenis van Israël vast. Jezus vertaalt in mens-zijn wat God 'op zijn gods' is, zeg ik wel eens. Geloof is uiteindelijk toch een lovestory. Er is ons de liefde verklaard. Dat vraagt ook iets van ons: wij worden uitgedaagd om op dat niveau van liefde te leven. En als we dat doen, zo beseffen we, is dat niet alleen een prestatie van onszelf. Nee, ik ben daartoe geïnspireerd: Hij trekt. Dat is het aspect van de Heilige Geest.”
Schepper
“Als we God ‘schepper’ noemen weten we eigenlijk niet precies wat we zeggen, omdat het iets is dat alleen aan God toekomt. Alleen God schept. Scheppen staat dus niet tegenover evolutie, het is niet zoiets als de big bang en het is ook geen creationisme. Als er een big bang is geweest dan vond die binnen de schepping plaats. Schepping wil ook zeggen dat God alles in stand houdt, in het zijn stelt, ook nu op dit moment. God is voortdurend in alles aanwezig.”
“Maar bovenal zegt het iets over onszelf, dat wij schepselen zijn en dus gewild. Niet alleen door onze ouders, maar fundamenteler, gewild door die omvattende liefde die wij God noemen. En tegelijk drukken we zo onze eindigheid uit. Tijdens een doopplechtigheid zeg ik wel eens: ‘Er is een sterveling geboren’. Die eindigheid kleurt ons leven van begin af aan. Als ik een beroep kies, sluit ik ook mogelijkheden af. Aan alles wat ik doe kleeft het onvolmaakte. We zijn kwetsbaar, beledigbaar. Dat alles ligt gevat in een christelijke mensvisie.”
“En dan is er het aspect kerk, we beamen dat we deel zijn van een gemeenschap. Dat wil zeggen: we moeten elkaar dragen en ook verdragen. In elke parochie lopen etters rond, naarlingen, zeurpieten. Het christelijk geloof zegt: ‘Ook die horen erbij’.”
“Het credo eindigt met de belofte van leven, verrijzenis, uitzicht. Hoe precies? Dat ontsnapt ons. Maar als christen geloof je dat het leven niet zonder uiteindelijk perspectief is. Er is hoop voor heel de wereld.”
Geloven verschaft ons geen exacte kennis over hoe alles in elkaar zit. Het gaat eerder om intuïties over de fundamenten van het leven, die met vallen en opstaan ontdekt zijn. Het resultaat is eerder een basic trust, dan een zeker weten. “Er wordt ons in het geloof veel ruimte gelaten”, zegt Wissink. “Ook ruimte voor twijfel, zelfs voor de atheïst in mij. Ik zeg wel eens: ik probeer de atheïst in mij niet te vermoorden, maar mee te nemen naar de hemel. Met dat laatste druk ik uit dat ik me uiteindelijk toch tot het geloof beken. Ja, ik probeer te leven naar God toe.”
“Wat dat concreet inhoudt? Ik had een zus die op 47-jarige leeftijd overleed aan kanker. Staande bij haar uitgeteerde lichaam werd de atheïst in mij wel wakker. Maar ik moest ook de uitvaart doen. Al biddend richt je je dan met al je ontzetting toch weer tot God. Daarom is liturgie ook belangrijk. Soms is je geloof niet meer dan een uitwendig meedoen, maar daardoor krijgt het de kans om ook weer inwendig te worden.”
Spiritualiteit
Aan de christelijke geloofsbelijdenis zit wel degelijk een praktische spiritualiteit vast, beaamt Wissink. “Niet dat in die belijdenis staat hoe je moet bidden of mediteren. De kern van een christelijke spiritualiteit is dat we elkaar dragen en verdragen. De wereld is bestemd voor liefde. Die komt bij uitstek tot ons in Jezus Christus. Christelijke spiritualiteit staat in het teken van het evangeliewoord dat wie zichzelf wil vinden, zichzelf moet verliezen. Gedecentreerd leven. Niet zelf het centrum willen zijn. Daar zit wel een kritiek in op de moderne spiritualiteit van zelfworden en zelfontwikkeling. Als ik zeg ‘Ik geloof in God’ en tegelijk mijzelf in het middelpunt van alles plaats, dan spreek ik mijzelf tegen. Ik blijkt níet in God te geloven.”
“Christelijke spiritualiteit wil ook zeggen dat we ideaalbeelden moeten loslaten, onze projecties moeten terugnemen. Mijn huisgenote heeft vanwege haar rugklachten voortdurend pijn. Hoe vaak mensen haar wel niet hebben aangeraden om bij de dokter om een second opinion te vragen… Daarachter zit onmacht om het lijden simpelweg mee uit te houden. Er móét een oplossing komen. Maar soms is er geen oplossing. Dat is voor de moderne mens moeilijk te accepteren. We leven met de illusie van een oplosbare werkelijkheid. Het is een kunst om die illusie los te laten en toch van het leven te blijven houden.”
Almacht
Een van de moeilijkste woorden van het credo is wellicht het woord almacht. Omdat het ons direct met het probleem van het lijden en het kwaad in de wereld confronteert. Als God aan alles ten grondslag ligt, dan ook aan het kwaad? En als God almachtig is, waarom verhelpt hij het lijden dan niet?
Wissink: “Zoals we al zagen bij ‘schepper’, over God spreken heeft iets eigenaardigs: je weet eigenlijk niet precies wat je zegt. Daarom zijn de woorden over God vaak óf ontkenningen óf totaalwoorden. Er moet in hem wel zoiets zijn als macht, want hij is schepper. Bij macht denken we snel aan wapens, legers, geld. Als je daaraan denkt bij God en dat dan oneindig vergroot, dan kom je uit bij een superdictator. Maar dat is toch niet wat de christenheid in haar omgang met God ondervonden heeft. De macht van God is bijzonder, vandaar dat voorvoegsel ‘al’.”
Het is geen gewone macht, maar uitmuntende macht, macht op zijn best, zo zou je kunnen zeggen. Wissink: “‘Gij vergeeft alles, want gij zijt almachtig’, staat ergens in Jezus Sirach. Aan zulk soort dingen moet je denken. Het is ook de macht van het geduld, de macht om te dragen en te verdragen, de macht zelfs om zich als mens te laten kruisigen.”
“Hoe Gods macht zich verhoudt tot lijden en kwaad? Ik kan dat probleem ook niet oplossen. Maar moet ik vanwege het lijden dan besluiten: er is geen God? Daarmee is het lijden niet opgelost. Het leven wordt er alleen nog troostelozer door omdat, vanwege het bestaan van lijden, mij ieder perspectief verboden wordt. Ik weet wel, het is geen echt antwoord. Maar wie een antwoord wil op het probleem van het lijden, wil het totaalsysteem. Makkelijk voor fundamentalisten, maar dodelijk voor gelovigen. Het hele eiereneten van goede theologie is dat je de verleiding van de makkelijke antwoorden weerstaat. Het geloof is zo complex, omdat het leven zelf complex is. Daarom: Ik houd veel vragen liever open. Open naar God toe.”
[box type="shadow"]
Geloofsbelijdenis
1. Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde;
2. en in Jezus Christus, zijn enig Zoon, onze Heer,
3. die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria,
4. die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven, en begraven,
5. die is neergedaald in de hel, op de derde dag opgestaan van de doden,
6. opgevaren naar de hemel en zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader,
7. vanwaar Hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden;
8. Ik geloof in de Heilige Geest,
9. de heilige katholieke kerk, de gemeenschap der heiligen,
10. de vergeving van zonden,
11. de wederopstanding des vleses,
12. en het eeuwige leven.
[/box]
Bron: Volzin
Lees ook andere aflevering in de serie ‘De geloofsbelijdenis’.
» Lees ook andere artikelen van Theo van de Kerkhof