Het idee dat wij mensen als zingevers tegenover een in wezen betekenisloze wereld staan, is een hardnekkig misverstand van de moderne westerse cultuur, zegt godsdienstfilosoof Niek Brunsveld. “Wie simpelweg stelt dat het leven geen zin heeft, komt daar gewoon mee weg. En men denkt dan ook nog dat zo’n visie sterke wetenschappelijke papieren heeft.”
Door Theo van de Kerkhof
Stel je ziet buiten op straat een man die zijn hond slaat. Je reactie is er een van verontwaardiging. De vraag is: bestaat daar een objectieve grond voor? Of is jouw morele verontwaardiging op de keper beschouwd een subjectieve voorkeur bepaald door toevallige omstandigheden als persoonlijkheid en de tijd en cultuur waarin je leeft? Wie heeft er meer gelijk: jij moderne westerling, die opkomt voor dierenwelzijn, of iemand afkomstig uit een cultuur waarin dierenwelzijn geen item is?
Theoloog en godsdienstfilosoof Niek Brunsveld (32) promoveerde ruim een jaar geleden op een proefschrift waarin hij dit soort kwesties onderzoekt aan de hand van met name het denken van de Amerikaanse filosoof Hilary Putnam (1926). Zijn kernpunt: niet alleen alledaagse feitelijke uitspraken - daar zit een kat op de mat - of natuurwetenschappelijke uitspraken - E = mc2 - kunnen waar of onwaar zijn, ook morele en zelfs religieuze opvattingen zijn vatbaar voor een waarheidsoordeel.
Ook morele uitspraken hebben iets objectiefs?
“Ja, daar komt het wel op neer. Ik zeg liever: ook morele uitspraken hebben een waarheidswaarde. Ze zijn vatbaar voor het oordeel waar of onwaar. Ze zijn dus onttrokken aan onze willekeur. Morele oordelen zeggen niet alleen iets over wat ik vind, maar ze drukken ook iets uit over de aard van de werkelijkheid waarin we staan. Daarom kan een moreel gesprek ook ergens toe leiden. Het is dus niet zo dat een gesprek tussen een dierenbeschermer en iemand uit een cultuur waar harder met dieren wordt omgesprongen niets oplevert. In een moreel gesprek kan de één gaan inzien dat de ander het gelijk meer aan zijn zijde heeft en dus dichter bij de waarheid komt.”
En dat geldt ook voor religieuze uitspraken?
“Dat is mijn aanvulling op het denken van Putnam. Vanuit zijn pragmatische filosofie bespreekt Putnam allerlei kennisdomeinen: van wiskunde en natuurwetenschappen tot taalfilosofie en ethiek. Het religieuze laat hij vanuit zijn kennistheorie buiten beschouwing. Hij laat zien dat de kennis die je opdoet op een bepaald terrein weliswaar afhankelijk is van het menselijk interpretatiekader, maar dat tegelijk in al die interpretaties ook iets oplicht van de werkelijkheid zelf. Onze kennis is dus altijd constructie en meer dan constructie. In de modellen waarmee wij de werkelijkheid benaderen dringt zich de werkelijkheid zelf op. Het denken van Putnam is met andere woorden een vorm van filosofisch realisme. De werkelijkheid zelf draagt betekenis en waarde in zich.”
Wat is het bijzondere aan die visie?
“Een vrij dominant denkbeeld in onze moderne cultuur is dat de werkelijkheid vanuit zichzelf betekenisloos en zonder waarde is. In die visie bestaat er een scheiding tussen onszelf en de wereld. De wereld an sich bestaat uit ruwe data, waarmee wij mensen vervolgens in relatie treden en zo aan die in wezen betekenisloze wereld een betekenis geven. Voor het moderne denken is zingeving een puur menselijke activiteit. Zin is enkel constructie. In mijn ogen is dat de halve waarheid. Nogmaals: alles wat wij zeggen over de dingen is wel een interpretatie van de dingen - interpreteren is onze natuurlijke wijze van in de wereld staan - maar die interpretaties drukken wel degelijk iets uit van hoe de dingen zijn. Je moet het denken in termen van een tweespalt tussen onszelf en de wereld loslaten. Wij staan niet buiten de werkelijkheid, maar zijn daar deel van. Onze zingevende manier van in relatie treden met de wereld is dus een verschijningsvorm van de werkelijkheid zelf."
"Wij mensen maken modellen waarmee we de wereld benaderen. Maar je kunt niet zeggen dat één zo’n model, het natuurkundige bijvoorbeeld, het eigenlijke, fundamentele, ware model is, terwijl alle andere slechts subjectieve inkleuringen zouden zijn. De werkelijkheid is niet ten diepste een wereld van rondsuizende atomen. Dat je met het atoommodel de wereld in kaart kunt brengen, zegt wel iets over de werkelijkheid, maar het natuurkundige model is niet hét model. Als je dat denkt, verabsoluteer je de natuurwetenschappelijke blik. Het bijzondere van de visie van Putnam is dat hij de werkelijkheid niet benadert als een geheel van alleen maar fysische feitelijkheden. De werkelijkheid kent ook morele feitelijkheden, of esthetische. De integrale werkelijkheid draagt dat alles in zich.”
En die theorie van Putnam past u toe op het religieuze domein?
“Ja, Putnam zelf heeft dat domein altijd liever vermeden. De laatste jaren, sinds hij zijn joodse achtergrond ontdekt heeft, schrijft hij wel over religie maar niet in het kader van zijn kennistheorie. Het blijft voor hem een te persoonlijk gebied, niet goed vatbaar voor openbare discussie: ‘Religion is like sex, I don’t like to talk about it in public’, heeft hij wel eens gezegd."
"Hij is daarin ook wel beïnvloed door Wittgenstein, die zeer geïnteresseerd was in religie, maar dat als een a-rationeel domein beschouwde. Niet eens zozeer in tegenspraak met het rationele, maar simpelweg ontoegankelijk voor het verstand.”
Daarin volgt u Putnam dus niet?
“Nee, ik zie geen duidelijke reden om onderscheid te maken tussen religie en andere domeinen van het leven. Religie is één van de vele conceptuele kaders waarbinnen wij mensen interacteren met de rest van de werkelijkheid. En net zoals de werkelijkheid een morele kant heeft waar je meer of minder waarheidsgetrouw over kunt spreken, zo geldt dat ook voor de religieuze of zingevingskant van de werkelijkheid. Religieuze expressies kunnen evengoed meer of minder waar zijn.”
Kunt u een voorbeeld geven?
“Is het verhaal over Adam en Eva als het eerste mensenpaar nu waar of onwaar? In sommige religieuze milieus vat men dat verhaal op als een biologische verklaring voor het ontstaan van de ‘soort’ mens. Maar inmiddels weten we dat dat niet klopt. Als je het verhaal dus inbrengt in een biologische context is het verhaal onwaar. Maar in een context waar het gaat over mensen als relationele wezens, ligt het heel anders. In zo’n context ligt het verhaal van Adam en Eva wellicht al veel dichter bij de waarheid.”
Als symbolisch verhaal is het waar?
“Het is meer dan dat. Het is niet zo maar een symbolisch verhaal. Zo’n verhaal drukt iets uit over hoe het gesteld is met ons menszijn (als het verhaal waar is).”
Maar hoe stel je die waarheid dan vast? Wat is het criterium voor een religieuze waarheid?
“Voor natuurkundige uitspraken is dat makkelijker. Dat E = mc2 waar is, hebben we zo vaak proefondervindelijk kunnen vaststellen dat de zekerheid over een dergelijke uitspraak heel groot is. Die zekerheid over de waarheid van natuurkundige modellen ontstaat in een proces van trial and error. Je kunt die modellen veelal testen in een laboratorium, je kunt ze uitproberen. Met vallen en opstaan kom je dichter bij de waarheid. Bij zingevingsvragen gaat dat in wezen precies zo, alleen ligt dat veel complexer, omdat meningen veel meer uiteenlopen en minder eenduidig te beschrijven zijn. Het is dus moeilijker om naar een gezamenlijke visie op het morele of op het religieuze vlak toe te groeien. Maar er is als het ware een ‘laboratorium van het leven’, zoals Putnam dat wel zegt en daarom kan ook in die domeinen het inzicht geleidelijk groeien.”
Kun je zeggen dat uw theorie cultuurkritisch is, omdat ze aan zingevingsvraagstukken meer realiteitswaarde geeft dan de moderne cultuur voor waar wil houden?
“Toen ik theologie ging studeren beschikte ik nog over veel waarheden zoals ik die vanuit mijn gereformeerde achtergrond had meegekregen. Gaandeweg kwamen die steeds meer op losse schroeven te staan. Op een gegeven moment dacht ik zelf ook behoorlijk ‘constructivistisch’ of ‘nihilistisch’ zo je wilt. Dat wil zeggen: feitelijk heeft het leven geen doel; alle doelen die er zijn verzinnen wij mensen zelf. Die fundamentele opvatting is inderdaad sterk aanwezig in onze cultuur. Ik kon persoonlijk best leven met die gedachte. Ik bleef er een vrolijke jongen onder. En ik zou dat nog steeds wel kunnen. Ik heb het best getroffen; ik speel het spel wel mee. Maar dat is dan wel wat je in fundamentele zin zegt over het leven: dat het niet méér is dan een spel. En dat is voor mensen die het minder getroffen hebben wel een harde constatering. Mijn promotieonderzoek en het denken van Putnam hebben mij wel van die constructivistische grondhouding genezen."
"Ja, de dingen spreken tot ons - niet in letterlijke zin natuurlijk, dat je stemmen uit de hemel hoort - maar ze spreken ons aan, net zo goed als het wiskundige model - dat wij zelf gemaakt hebben - tegelijk iets laat zien van hoe de werkelijkheid is. De religieuze notie: ‘God heeft het leven gewild’, of ‘God zag dat het goed was’, zegt dus in een religieuze taal wel degelijk iets over hoe het leven is.”
Het is niet zomaar een verhaal dat wij onszelf voorhouden om het leven uit te houden, terwijl we eigenlijk wel weten dat het leven doelloos is.
“Er is geen eigenlijk verhaal voorhanden dat achter onze interpretatie schuil gaat. Het ‘eigenlijke’ licht op ín die veelheid aan interpretaties. Dat is inderdaad wel een kritische notie. Het idee dat het leven doelloos is, is wel bijna een uitgangspunt van onze samenleving. Als je simpelweg stelt dat het leven geen zin heeft, dan kom je daar gewoon mee weg. En men denkt dan ook nog dat zo’n visie sterke wetenschappelijke papieren heeft."
"‘Wij zijn ons brein?’ Dan reduceer je wat wij allemaal zijn - in ieder geval ons lichaam en onze relaties - tot een opeenhoping van neuronen. Als je daar echt in gaat geloven, dan wordt het op den duur ook moeilijker om het leven moreel te beschouwen, om in te zien dat sommige dingen in het leven ongelofelijk mis zitten en dat die dingen een beroep op ons doen.”
Waar komt het godsbesef dan binnen in uw wereldbeeld?
“Interactie is onze manier van in de werkelijkheid staan. We kunnen niet niet in interactie staan. En in die interactie worden wij voortdurend aangesproken door iets dat we niet zelf in de hand hebben. Dat kun je op verschillende manieren woorden geven. In een religieuze context noem je dat godsbesef. Mozes ziet God in het brandende braambos. Of neem Elia. Niet in de storm, niet in het vuur ervaart hij God, terwijl dat traditioneel nu juist de plaats was waar God verscheen, maar nee, in een soort van hoorbare stilte wordt hij aangesproken door iets dat hij niet zelf in de hand heeft en dat een appel op hem doet. Ik wil het goddelijke niet per se in het mysterieuze zoeken, tegelijk is het wel zo dat je het goddelijke nooit kunt grijpen of beheersen.”
Moreel aangesproken worden en het goddelijke ligt voor u dicht bij elkaar. Reduceert u het goddelijke zo niet tot het humane of ethische?
“Voor mij ligt het humane en het goddelijke inderdaad dicht bij elkaar. Maar ik zou niet zeggen dat ik het religieuze laat opgaan in het morele. Eerder is het zo dat het morele voor mij een religieuze lading heeft. Ik denk dat dat ook typisch christelijk en bijbels is om dat zo te zien. Als ik als gastpredikant wel eens voorga, gaan mijn preken vaak over maatschappelijke of ethische vraagstukken, eerder dan over meer persoonlijke religiositeit. ‘Dat hoor je tegenwoordig niet meer zo vaak’, krijg ik dan wel eens als reactie terug. Persoonlijke religiositeit, zoals troost die van het geloof uitgaat, is ook belangrijk, maar daar ligt voor mij persoonlijk minder de nadruk.”
“Ik voel mij thuis binnen het liberale protestantisme. Dat is een slinkende vorm van kerkzijn, het publiek daar is vrijwel allemaal zestigplus. Persoonlijk voel ik mij daar thuis. Maar van mijn vrienden deelt letterlijk niemand die affiniteit. Ik ben in dat opzicht een beetje anachronistisch. Ik word aangesproken door hoogliturgische rituelen. Ik houd van die structuur in de diensten, daarbinnen ervaar ik juist veel vrijheid. De liederen die wij zingen, die wat oubollige taal, vind ik prachtig. Maar deze vorm van kerk zijn gaat het niet redden. Een begrip als het nieuwe Jeruzalem opent voor mij hele werelden. Maar zelfs de ouders van jongeren van nu zijn al niet meer met deze christelijke beelden opgegroeid. Dat wil niet zeggen dat het christelijk visioen op zijn einde loopt. We zullen dat visioen moeten vertalen of omvormen naar een gestalte die past bij de huidige tijd. Dat dat kan, daar geloof ik heilig in.”
[box type="shadow" ]Niek Brunsveld (Culemborg, 1981) studeerde theologie, ethiek en godsdienstfilosofie in Utrecht en Leuven en promoveerde eind 2012 cum laude op het proefschrift The Many Faces of Religious Truth. Developing Hilary Putnam’s Pragmatic Pluralism into an Alternative for Religious Realism and Antirealism. Daarnaast behaalde hij cum laude een MBA-diploma (Master of Business Administration) aan Bentley University, VS. Sinds oktober 2013 is hij beleidsmedewerker op het terrein van maatschappelijk verantwoord innoveren bij NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek). Verder geeft Brunsveld les aan de Universiteit Utrecht en aan de Erasmus Universiteit. Ook is hij gastpredikant bij verschillende PKN-gemeentes in Nederland.[/box]