Het noodlot ging niet aan het leven van theologe Christa Anbeek voorbij. Toch getuigt zij van hoop en levensmoed. Opmerkelijk aan het christendom is dat het precies op de pijnpunten van het leven gaat zitten, blijkbaar gebeurt daar iets. Ze wil niet romantiseren, maar: “Lijden maakt je leven niet minder waardevol. Een leven met alleen maar geluk, succes en mooiigheid is echt niet kostbaarder.” Aflevering 4 in de Volzinserie ‘het credo’ over lijden en dood.
Door Theo van de Kerkhof
Maak van je leven een kunstwerk, adviseert de filosofie van de levenskunst. Prachtig, maar het echte leven is vaak anders. Daar vragen mensen zich soms af hoe ze na de ochtend de avond zullen halen. Niet levenskunst, maar Overlevingskunst is dan geboden. Dat was wat Christa Anbeek (1961) persoonlijk ondervond.
Begin jaren tachtig, als jong theologiestudent, verliest ze haar moeder. In datzelfde jaar overlijden haar vader en broer door zelfdoding. Die ervaring, het refrein in haar leven, doet haar (evangelisch)-christelijke wereldbeeld op zijn grondvesten schudden. Een zoektocht naar herstel van levenshouvast begint. Dat voert haar onder meer langs het pad van de zenmeditatie, maar ook langs intellectuele hoogvlaktes: ze schrijft een proefschrift over de dood in het boeddhisme en het christendom.
Dan, jaren later, in 2006, slaat het noodlot opnieuw toe als plotseling haar levenspartner overlijdt. Opnieuw voelt ze de noodzaak tot een soort pelgrimage, een zoektocht naar de diepere zin in dood en leven wat resulteert in het boek Overlevingskunst.
Inmiddels zijn we bijna tien jaar verder. Anbeek is bijzonder hoogleraar remonstrantse theologie aan de Vrije Universiteit en hoofddocent aan de Universiteit voor Humanistiek. Lijden, dood en verlies zijn nog steeds ‘haar’ thema’s, maar tegelijk getuigt ze van levensmoed en levensbeaming. “Een kwestie van karakter, of gewoon een gelukkige jeugd gehad”, zegt ze lachend. Niet dat haar levensmoed nooit wankelt: “Zo’n bericht over de zelfdoding van Joost Zwagerman hakt er wel in. Juist omdat hij zich zo verzette tegen suïcide. Trouwens veel mensen raakt dat. Ik heb als geestelijk verzorger in de psychiatrie gewerkt. Iedere zelfdoding was weer een aanslag op de draagkracht van de achterblijvers. ”
We spreken over het vierde artikel van de geloofsbelijdenis (zie kader) waarin lijden en dood van Jezus centraal staan.
In het centrum van het christelijk geloof staat een kruis. Waarom is dat zo belangrijk?
“Opmerkelijk aan het christendom is dat het precies op de pijnpunten van het leven gaat zitten. Het zegt: daar waar alles stuk liep, is iets heel bijzonders gebeurd. Dat is de grondervaring van het christendom. In het boeddhisme staat ook het lijden centraal. Maar dan vooral als iets wat we te overwinnen hebben. Uiteindelijk overstijgt Boeddha het lijden. Dat kun je van Jezus misschien ook wel zeggen in de opstanding. Maar toch: in het christendom blijft er iets schuren. Waar in het boeddhisme de glimlachende Boeddha centraal staat, plaatst het christendom het kruis.”
En ‘geleden onder Pontius Pilates’. Vanwaar die verwijzing naar zo’n min of meer toevallige historische figuur?
“Blijkbaar wilde men Jezus in de tijd plaatsen en benadrukken: het gaat hier om een werkelijk geleefd leven. Als het Jezusverhaal alleen maar een mythische vertelling was, zou het voor mij toch minder waarde hebben. Hoe het ook precies zit met Jezus’ goddelijke natuur, hij was in ieder geval een echt mens van vlees en bloed. Met hem kunnen wij ons identificeren. Het zelfde geldt voor de weg naar bevrijding van Boeddha: ondanks alle mythevorming eromheen, die weg is gebaand door een echt mens.”
Wat is de waarde van de geloofsbelijdenis voor ons leven nu?
“Het gaat mij niet om de leerstelligheid van de belijdenis. Ik ben niet zo geïnteresseerd in abstracte waarheden waarin je vervolgens moet geloven. De belangrijke waarheden over het leven zijn altijd verbonden met concrete levenssituaties. Ik denk dat ook onder dogmatische teksten uiteindelijk diep menselijke ervaringen schuil gaan. Ik probeer In mijn werk een brug te slaan tussen theologische thema’s (God, schepping, verzoening) en de levenservaring van mensen. Ik pendel op en neer tussen de theologie en het echte leven.”
Waar komt u dan bij uit?
“Als mensen tegenslag krijgen, als het gewone alledaagse leven stokt omdat het ontregeld raakt door ziekte, verlies of omdat je iets ergs is aangedaan, dan komen vaak de fundamentele vragen naar boven. Je verliezen in uiterlijkheden werkt dan niet meer. Je staat dan voor de vraag: waar draait het echt om in mijn leven? Daarover gaat het ook in de theologie. Met God drukken we uit wat van ultiem belang is. Of neem een thema als verzoening, dat de theologie ons aanreikt. In contrastervaringen is dat heel relevant: kan ik mij verzoenen met wat niet mocht gebeuren maar toch gebeurde? En waar zul je je nooit mee verzoenen? Het verlies van een kind bijvoorbeeld. Of de troost van het geloof? ‘Ik heb me sufgebeden en toch gebeurt er niks’, zeiden mensen in de psychiatrie wel eens tegen mij.”
“Hoe ik daarop reageer? Je gaat een gesprek aan: waar heb je dan voor gebeden; waar hoop je op; en heel voorzichtig: hoe denk je daar te komen? Mensen komen zelf met antwoorden. Er is zo’n populair gedichtje over God die met je meeloopt langs het strand van het leven, vier voetsporen in het zand. Maar als je terugkijkt naar de zware momenten zie je er nog maar twee. ‘Waarom toch, God, liet u mij alleen juist toen ik het zo moeilijk had?’, is dan de vraag in het gedicht. Waarop God antwoordt. ‘Je liep niet alleen. Toen je zo het moeilijk had, heb ik jou gedragen.’ Als je diep in de put zit, helpt zo’n gedichtje natuurlijk niet, maar het frappante is dat mensen er zelf soms mee kwamen, na een crisis. Ik wil het lijden niet romantiseren, maar in dat lijden toont zich blijkbaar iets van de uiteindelijke waarden van het leven.”
Zoals je gedragen voelen, ondanks alles?
“Ja, de dood is alom aanwezig ín het leven; niet alleen aan het eind. Bij ieder groot verlies sterft er een deel van jezelf. Het christendom suggereert: de dood hoort weliswaar bij het leven, maar op een onverwachte manier schuilt er ook leven in de dood. Daarom moeten we erbij blijven, bij die ervaringen van lijden en verlies, en kijken wat er gebeurt.”
“In psychiatrische instellingen of asielzoekerscentra komen de meest verschrikkelijke dingen samen en tegelijk gebeurt daar ook iets moois: versterking van gemeenschap, vrijwilligers die zich belangeloos inzetten. Het leven wordt echter. Mensen die kwetsbaar zijn laten meer zien dan mensen die het goed hebben.”
Welke antwoorden vond u zelf op uw zoektocht naar omgang met lijden en dood.
“Zes weken na het overlijden van mijn vriend zat ik in de trein naar Zwitserland op weg naar mijn dochter. Het was een bijzonder heldere dag; je moet geluk hebben want zo helder is het lang niet altijd in de bergen. Maar nu zag ik dat prachtige alpenlandschap schitteren in de zon. Die helderheid weerspiegelde ook iets van de scherpte van de waarneming in mijzelf. Door verlies kan je opgesloten raken in je eigen pijn en egocentrisch worden. Maar vreemd genoeg kan de dood je juist ook gevoeliger maken. Alsof je in een verhoogde staat van bewustzijn komt. In de tijd na de dood van mijn vriend was ik extra gevoelig voor schoonheid.”
“Mijzelf koesteren met mooie en goede dingen, dat heeft mij wel geholpen. Maar ook aandacht hebben voor je omgeving, goed zijn voor anderen, al is het maar dat je de mensen groet op straat. En probeer niet te hard te oordelen over jezelf: dat het nu nóg niet beter gaat, dat je alweer hebt moeten huilen of boos bent geweest.”
“Troost vond ik ook in de natuurfilosofie. In het besef dat dood en lijden van ons allemaal is, ook van de natuur. Dat besef helpt mij de blik te verruimen en uit mijn egocentrisme te treden. De filosoof Ton Lemaire beschrijft mooi hoe de verscheurdheid van het leven samengaat met schoonheid en verwondering. Te midden van dat alles mogen wij leven. Moeten we daar niet blij om zijn dat we in die eeuwige gang van de natuur even onze ogen mogen opslaan?”
Je kunt ook het tegenovergestelde denken: was ik er maar nooit geweest. Zoals de oudtestamentische Job, die de dag van zijn geboorte vervloekt.
“Die momenten zijn er natuurlijk ook. Maar ik hoop altijd dat een mens weer uitkomt bij dat andere punt, bij de levensbeaming, dwars door de dagen van vervloeking heen. Toen mijn ouders en broer waren overleden, voelde ik het bijna als een morele plicht om het leven te omarmen.”
“Meer en meer kom ik tot de overtuiging dat wij niet zonder een hoopvol perspectief kunnen. Dood en lijden hebben het laatste woord niet. De feniks die steeds weer uit haar as verrijst, Ja, in dat wonder geloof ik.”
“Voor mij zit daar een ethiek aan vast. Het leven is niet alleen maar absurd. We moeten elkaar bemoedigen en het lijden samen uithouden. We leven in een samenleving die alle lijden probeert te omzeilen. Het hele euthanasiedebat gaat ervan uit dat lijden niet nodig is. Van huisartsen hoor ik dat het vaak de familie is, die de moeizame stervensfase niet kan aanzien en om sedatie (in slaap brengen van de stervende) vraagt. Terwijl als dat niet gebeurt, en mensen vertrouwen op pijnstillers bijvoorbeeld, de familie en de stervende soms nog hele kostbare dagen samen doorbrengen te midden van alle ongemak. Dat is ook wat je van vrijwilligers in hospices hoort. Ik wil de narigheid en aftakeling niet verbloemen. Maar aanzien van lijden en verval is voor ons zo afschrikwekkend geworden dat we dat niet meer kunnen verdragen.”
“Lijden maakt je leven niet minder kostbaar. Dat is wat het christelijke symbool van het kruis mij in allerlei toonaarden zegt: daar waar lijden is, is het bijzondere en waardevolle van het leven niet weg. Een leven met alleen maar geluk, succes en mooiigheid is echt niet kostbaarder.”
Gaat de christelijke visie op dood uiteindelijk ook niet over een hoopvol perspectief voorbij ons aardse leven?
“De gedachte dat ons leven is opgenomen in een allesomvattend metafysisch perspectief spreekt mij steeds meer aan. Ik ben wat dat betreft wat aan het opschuiven. Niet dat ik voor mijzelf verlang naar een leven na dit leven. Maar dat er iets is dat het puur individuele en subjectieve overstijgt - een soort bovenpersoonlijke goedheid bijvoorbeeld - daar hoop ik wel op. Daarnaast vind ik het een prettige gedachte dat mijn overleden vriend nog ergens is en nog iets meemaakt van mijn leven. Soms voel ik de behoefte om hem om hulp te vragen en dan is het alsof ik zijn lachende gezicht voor mij zie. Het heeft misschien iets kinderlijks en je kunt het psychologisch wegverklaren. Maar tegelijk: we weten het niet. Waarom zou je dat allemaal materialistisch afkappen? Dat is ook niet nodig.”
[box type="shadow"]
Geloofsbelijdenis
1. Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde;
2. en in Jezus Christus, zijn enig Zoon, onze Heer,
3. die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria,
4. die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven, en begraven,
5. die is neergedaald in de hel, op de derde dag opgestaan van de doden,
6. opgevaren naar de hemel en zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader,
7. vanwaar Hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden;
8. Ik geloof in de Heilige Geest,
9. de heilige katholieke kerk, de gemeenschap der heiligen,
10. de vergeving van zonden,
11. de wederopstanding des vleses,
12. en het eeuwige leven.
[/box]
Bron: Volzin, magazine voor religie en samenleving
Lees ook andere aflevering in de serie ‘De geloofsbelijdenis’.
» Lees ook andere artikelen van Theo van de Kerkhof